
Boeken voor volwassenen



​Vanmiddag las ik Hellenacht uit, het derde en laatste deel van een trilogie, geschreven door Lars Mytting. Ik zou daarover meteen een recensie kunnen neerschrijven, maar het lijkt me interessanter om hier eerst een (lichtjes geredigeerde) kopie neer te zetten van beide recensies die ik eerder al schreef op mijn vorige blog.​
​
1. De Zusterklokken (2019)
​​
Ze stak haar handen onder de klok, maar liet ze weer vallen. Vroeg zich af of ze het recht wel had om de klokken hun vermogen om te luiden af te pakken. Toen deed ze het. Strekte haar armen uit en voelde hoe koud ijzer haar handen vulde. Het metaal lag in haar handen, zwaar en kil als een weegschaalgewicht. De haak sloeg tegen het brons en veroorzaakte een diepe brom die zich om haar heen vlijde. De toon veranderde langzaam en stierf weg, en ze bedacht dat als het geluid zichtbaar was geweest, het op bloeddruppels in water zou hebben geleken.
​
Noorwegen in het jaar 1880, in een donker, afgelegen dal. De zelfbewuste Astrid Hekne is anders dan de andere jonge vrouwen in het dorp. Ze droomt van een leven dat uit meer bestaat dan trouwen, kinderen baren en het land bewerken tot ze er bij neervalt. In datzelfde jaar komt een jonge, ambitieuze dominee naar Butangen, vol grootse plannen en nieuwe ideeën. Al snel wordt duidelijk dat zijn plannen ook de afbraak van de eeuwenoude staafkerk van het dorp omvatten. Daarmee zouden ook de legendarische zusterklokken verloren gaan, die ooit door een rouwende voorvader van Astrid aan de kerk werden geschonken en het dorp sinds mensenheugenis hebben beschermd voor allerlei onheil. Astrid komt in opstand door de afbraak van de kerk, maar moet daarbij rekening houden met de mythische verhalen die al eeuwenlang de ronde doen. Bovendien ontdekt ze de liefde.
​
Astrid dacht aan wat haar grootvader had gezegd: 'Vraag je af waarvoor de mensen je zullen herinneren. Als we jaren later iemands leven navertellen, is er geen ruimte voor veel woorden. Ik denk niet dat ik in ieders herinnering zal voortleven, behalve dan vanwege het feit dat ik heb geprobeerd om goed te doen misschien, en dat is zo moeilijk na te vertellen. Mensen worden herinnerd voor dingen die in metaal gegoten zijn of van hout gebouwd, of geweven, geschilderd of geschreven. Slechtheid of domheid, niet in het klein maar in het groot, herinneren mensen zich ook.' Ze ging naar haar kamertje en haalde de tekening tevoorschijn die ze van Gerhard Schönauer had gekregen. Zijn tekeningen straalden liefde uit.
​
Enkele jaren geleden las ik Lars Myttings debuutroman, De Vlamberken, en ontdekte daarbij het talent van deze schrijver om een unieke, Noorse sfeer op te roepen. Helaas bleek het enige andere boek van hem op dat moment een praktische handleiding voor het bewerken van hout. De korte inhoud van zijn tweede roman, Paardenkracht, over een man en zijn oldtimers, kon me niet voldoende boeien om aan dat boek te beginnen. Maar nu is er dus De Zusterklokken. In dit prachtige verhaal verkent de schrijver stokoude Noorse mythes, de realiteit van ijskoude winters, uitgehongerde dieren en doodgeboren kinderen. Hier en daar bevat de verhaallijn onopgeloste nevenplots - het verdwenen Hekne-tapijt en de ongeopende doodskist van de siamese zusters - die het hele boek nog oneindig veel mysterieuzer hadden kunnen maken, maar blijkbaar heeft Mytting er bewust voor gekozen om die weg niet te bewandelen. Zo blijft het resultaat van zijn schrijven een subtiele mijmering over de strijd tussen traditie en vernieuwing.
​
****
​
2. Het Zustertapijt (2022)
​
Heel, héél zelden gebeurt het dat ik in de bibliotheek een boek tref dat me zo verrast dat het wel lijkt alsof het mij vanuit de rekken heeft besprongen, maar deze week was het nog eens zover. Eerder schreef ik hier een recensie neer over Lars Myttings De Zusterklokken. Dat was een uitstekend boek, net zoals Myttings debuut De Vlamberken (recensie elders op deze blog), maar ik herinner me dat ik destijds schreef dat de auteur nog heel wat losse eindjes niet ontrafeld had. Toen wist ik nog niet dat De Zusterklokken slechts het eerste deel van een trilogie betrof. Gelukkig maar, anders had ik de voorbije twee jaar reikhalzend uitgekeken naar dit tweede deel uit de reeks.
Drie dagen heb ik over Het Zustertapijt (430 bladzijden) gedaan. Het was sterker dan mezelf, maar ik bleef maar doorlezen. Het was heerlijk dwalen langs Noorse fjorden en meren. Mijn andere plannen moesten er zich maar naar schikken. In dit boek doet de 'moderne wereld' zijn intrede in de oude, houten wereld van het nog primitieve Noorwegen. De elektriciteit wordt uitgevonden en de mens bouwt zelfs toestellen waarmee kan worden gevlogen. Toch blijven in Butangen nog enkele oude mysteries onopgelost. Tweeëntwintig jaren zijn verstreken sinds dominee Ray Schweigaard terugkeerde naar het dorp, met de pasgeboren zoon van Astrid Hekne in zijn armen. Jehans is in dit vervolg volwassen, maar leeft onder armoedige omstandigheden op een pachtboerderijtje, verstoten door zijn eigen familie. Hij trekt graag de bergen in, waar hij vrij is om te vissen en op rendieren te jagen. Op een ochtend weet Jehans een grote rendierbok te schieten. Bij die gelegenheid ontmoet hij een Engelse jager met wie hij zich sterk verbonden voelt. Deze ontmoeting zal het leven van beide mannen ingrijpend veranderen. Dominee Schweigaard wordt intussen gekweld door herinneringen aan Astrid. Waar bevindt zich ergens het toekomstvoorspellende tapijt, in de 17de eeuw geweven door de met elkaar vergroeide zussen Halfrid en Gunhild? En zullen de twee kerkklokken die hun naam dragen ooit nog herenigd worden?
​
In tegenstelling tot wat hij Astrid beloofd had hingen er geen klokken in de klokkenstoel, en de aanblik die hem het meest kwelde, was die van het Løsnesvatn. Zoals het meer de grens tussen het dorp en de buitenwereld vormde, zo was het ook zijn grens. Het was vrij smal en zo langgerekt dat je vanuit de pastorie de monding en de uitloop van het meer niet kon zien. 's Avonds lag het Løsnesvatn donker en glanzend aan de voet van de beboste oever aan de overkant, tenzij het wateroppervlak zich naar de wind vormde en slecht weer aankondigde. Maar hij wist wat er op de bodem lag en dat veroorzaakte een voortdurende onrust in hem. Soms had hij het gevoel dat hij zijn schuld zou kunnen aflossen, min of meer, door te zorgen dat de kerkklok uit het Løsnesvatn omhoog werd gehaald. Er hadden al heel veel mensen naar de klok gezocht. Jehans had toen hij nog maar twaalf jaar oud was een vlot gebouwd en had samen met een vriendje geprobeerd de kerkklok te vinden en te lichten. Dat was toen. Voordat hij afscheid nam van de jongen in hem. in de jaren ervoor waren er jonge Duitsers geweest met dezelfde missie, blijkbaar omdat er in Dresden een beloning was uitgeloofd voor degene die de twee klokken weer kon herenigen.
​
Hoewel de schrijver dit verhaal naar het einde toe netjes neerlegt, met iets minder losse eindjes dan aan 't einde van het eerste deel, zal ik sinds vandaag toch enorm uitkijken naar het derde en laatste deel van deze trilogie. De oorspronkelijke, Noorse editie van dit tweede deel verscheen al in 2020, dus ik hoop dat Mytting inmiddels al ijverig zit te werken aan dit vervolg. Alles wat deze schrijver op papier zet, is goud waard. Nee, sorry, ik moet zeggen 'hout'. Noors hout.
​​
*****​
​3. Hellenacht (2024)
​
​Hoe is het mogelijk. Drie jaar later was ik helemaal vergeten dat ik hier eigenlijk op zat te wachten, op dit laatste deel van Myttings drieluik. Dat was dus makkelijk, want ik hoefde maar gewoon naar de bibliotheek te rijden en het uit het juiste boekenrek op te pikken, zonder wachten of reserveren, want inmiddels is deze lijvige roman (549 bladzijden) reeds tien maanden uit.
Hellenacht is dus, zoals gezegd, het epische slotdeel van de Zusterklokken-trilogie, waarin de nazaten van Astrid Hekne centraal staan. De Tweede Wereldoorlog zit eraan te komenen dominee Kai Schweigaard ziet in de jonge Astrid Hekne een waardige erfgename van haar strijdbare grootmoeder en naamgenote. Hij vertrouwt haar het verloren gewaande Zustertapijt toe, het eeuwenoude kunstwerk geweven door de Hekne-zusters, waarvan de overlevering vertelt dat het zowel het einde der tijden voorspelt als de dood van de dominee zelf. De dominee is inmiddels zelf ruim tachtig jaar oud en nog lang niet klaar om te sterven. Hij wil immers eerst nog die zware misstap uit zijn verleden rechtzetten. Wanneer de Duitsers Noorwegen bezetten sluit Astrid zich aan bij het verzet, maar als zij verraden wordt, beseft de dominee dat hij de profetie van het Zustertapijt moet forceren om haar te redden, en om zijn schuld in te lossen.
Hij tilde voorzichtig een donkere, buigzame rol uit de kist. Een weefsel dat, toen hij het uitgerold had, groter was dan de tafel en dat alle begrip te boven ging. Het was zo fijn geweven dat het leek alsof het met de allerfijnste naald was geborduurd. Dit moest eindeloos veel uren werk gekost hebben. Soms glinsterde het garen als zilverdraad, op andere plekken was wol gebruikt die in talloze verschillende tinten was geverfd; Haar ogn gingen onwillejkeurig naar de grote, oranjerode krans in het midden. Daarin vlogen vuurspuwende wezens boven een vlammenzee. Buiten de krans zag ze allerlei figuren en gedaanten. Menselijke gestalten die onbegrijpelijke dingen deden. Zwarte koeien en spierwitte schapen. Het christelijke kruis. Zo moeilijk te bevatten dat haar ogen kleine stapjes moesten maken. Astrid merkte dat ze haar adem te lang had ingehouden.
'Is... is dat... het?' zei ze.
Schweigaard knikte.
'Het Zustertapijt, dus?'
Hij knikte.
Er was een hele poos geen enkel geluid te horen in de kamer.
​
Opnieuw situeerde Mytting zijn verhaal uiteraard midden in het Noorse platteland, in Butangen, waar in de kleine gemeenschap traditie, geheimen en een voortdurende verbinding met het verleden in de lucht hangen. Meerdere personages worstelen met schuld, verantwoordelijkheid, traditie, liefde en een gevoel van verzet. Vooral de relatie tussen Astrid en Schweigaard is geladen, want zij draagt de erfenis en idealen van haar voorouders terwijl hij worstelt met een schuld uit zijn verleden. Zowel de oude staafkerk als één van beide klokken zijn verhuisd naar Duitsland, naar Dresden. Bovendien zijn de Duitsers uit op ook die tweede klok, die hen eveneens beloofd was. Maar die bevindt zich wél nog ergens in Butangen. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog komen de Duitsers wel heel erg dicht bij het claimen van het mythische object. En blijkbaar hebben ze ook iets horen waaien over het bestaan van een mysterieus wandtapijt.
Toen hij de kansel besteeg, zag hij het onbekende paar. Ze zaten helemaal achterin, hielden hun hoofden schuin en mompelden elke keer dat d kerkklokken klonken iets tegen elkaar. Hij worstelde zich door de dienst heen en had zich net weer omgekleed toen meneer Røhme aanklopte.
'Er is bezoek. Ik heb ze gevraagd beneden te wachten.'
Schweigaard wachtte vijf minuten voordat hij zich naar de woonkamer begaf. Daar trof hij zoals hij al verwachtte het paar uit de kerk aan. Ze stonden met hun handen op de rug zijn boekenkast te bestuderen. Hij zag dat de vrouw strakke kleren droeg en een modern kapsel had. De man stak zijn rechterhand uit.
'Ht spijt me dat we u op een feestdag komen lastigvallen,' zei hij. 'We vroegen ons af of we voor ergens deze week een afspraak kunnen maken. Ht gaat over...'
'Ik denk dat ik wel weet waar het over gaat,' zei Schweigaard, 'en dat kan nu ook wel.'
​
Wat een fantastische tocht, deze volledige trilogie, doorheen oude Noorse sagen en legenden. Episch is hier het juiste woord. Lars Mytting heeft met Hellenacht een prachtig orgelpunt gezet achter zijn trilogie en het hele verhaal netjes afgerond. Prachtig! In mijn beleving is Mytting een van de grootste hedendaagse schrijvers van dit moment. Ik kijk benieuwd uit naar alles wat hij hierna nog tevoorschijn zal toveren.
​
****
Mytting, L. (2019/2024), De Zusterklokken, Het Zustertapijt, Hellenacht,
Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen
Seethaler, R. (2012/2023), De Weense sigarenboer/Het café zonder naam,
De Bezige Bij, Amsterdam
Ik ging op reis en ik nam mee... Twee romans van Robert Seethaler, een al wat oudere en een tamelijk nieuwe. Wat een leuk avontuur het was om een week lang de plaatsen te bewandelen waar Seethaler over schreef. In De Weense sigarenboer waren dat voornamelijk het Prater, de plaats in Wenen waar men zomaar vrij een attractiepark kan binnenwandelen, en de Berggasse, waar ooit Sigmund Freud woonde. Dat is namelijk de persoon met wie hoofdrolspeler Fransz in aanraking komt, wanneer de beroemde psycholoog in de winkel waar de jongen werkt zijn sigaren komt kopen.
Op een sombergrijze maandagochtend klingelden de klokjes bedeesd en een oude meneer kwam het sigarenzaakje in. Hij was niet bijzonder lang en tamelijk tenger, eigenlijk zelfs mager. Hoewel zijn hoed en zijn pak onberispelijk zaten, wekten ze de indruk sinds jaar en dag te zijn gedragen. (...) Meteen na binnenkomst van de oude man was Otto Trsnjek opgestaan en had geprobeerd zonder krukken en met één hand gesteund op de toonbank zo kaarsrecht mogelijk overeind te staan. Eén enkele blik opzij van hem had ook Franz ertoe gebracht op te springen en zo stonden ze hier allebei en vormden een stram ontvangstcomité voor deze magere, oude heer.
'Goedemorgen, meneer de professor!' zei Otto Trsnjek en onopvallend schudde hij zijn been op de juiste plaats. 'Virginia's, zoals altijd?'
Eén ding was tijdens zijn leertijd tot nu toe allang tot Franz doorgedrongen: zogenaamde professoren had je in Wenen. zoveel als kiezelstenen aan de Donau. In bepaalde districten spraken de paardenslagers en bierkoetsiers elkaar zelfs aan met 'meneer de professor'.
​
Franz, de leerjongen van de sigarenwinkel, weet de sympathie van professor Freud te winnen en knoopt al eens een gesprek aan met de man. Dat is vooral handig wanneer hij voor het eerst kennismaakt met een meisje - Anezka, een Boheemse - en wat goede raad kan gebruiken. Maar terwijl dit allemaal plaatsvindt, beginnen in het chaotische Wenen van 1937 ook allerlei zaken te veranderen. Het zal nog maar enkele maanden duren voor de annexatie van Oostenrijk door Duitsland zal plaatsvinden. De levens van de jonge Franz, zijn chef Otto en professor Freud - een Jood - zullen onherroepelijk veranderen.
De Weense sigarenboer is een vrij mager boekje (255 bladzijden), maar ieder woord is de moeite waard. Robert Seethaler heeft niet veel ruimte nodig om zijn personages en hun omgeving tot leven te laten komen. De roman leest dan ook als een trein, vergt niet al teveel inzet van de lezer om spannend te zijn, en schetst een mooi beeld van het Wenen uit de vorige eeuw.
​
Na De Weense sigarenboer begon ik meteen aan Het café zonder naam, een recentere maar vrij gelijkaardige roman van dezelfde auteur. Dit keer voert hij de lezer mee naar het Wenen van de jaren zestig. Robert Simon verdient de kost als klusjesman op de Karmelitermarkt en is ogenschijnlijk tevreden met zijn bestaan. Twintig jaar na de oorlog komt de stad weer echt tot leven en doemen overal nieuwe mogelijkheden op. Robert besluit het roer om te gooien en een leegstaand café over te nemen. Veel stelt het niet voor: zijn klanten zijn vooral mensen uit de buurt, maar ze brengen elk hun eigen bijzondere verhalen met zich mee. Terwijl de stad om hen heen opbloeit en verandert, verandert ook Roberts leven mee.
De thermometer zakte 's nachts naar min vijftien en de bloemen in het Prater stonden bleek in de ochtendvorst. Simon schepte weer sneeuw, strooide zaagsel op de stoep, tikte ijs van de vensterbanken en verwarmde de regenpijpen met een bunsenbrander om te voorkomen dat het lood zou barsten. In het café was weinig te doen. Vanwege de kou bleven de mensen liever in hun warme, naar meubelwas ruikende woonkamers om naar het nieuws of een misdaadfilm te kijken op de televisie, die sinds kort twee kanalen had en in kleur uitzond.
's Middags zaten Simon en Mila uren bij het raam en keken naar de wervelende sneeuw. De oude Georg en Rose Gebhartl kwamen, de meisjes uit de garenfabriek, en zo nu en dan kwam een van de kooplui binnen om zich te warmen aan een glas punch. Op sommige middagen was ook Misja de schilder er en strekte hij zijn voeten uit onder de radiator. Bij dit weer kostte het hem moeite het penseel tussen zijn stijve vingers te houden, bovendien werd de verf droog en verloor zijn glans.
Op de koudste dag - de temperatuur was 's nachts tot min zeventien gedaald en bleef daar de hele ochtend hangen - viel de verwarming uit.
​
​Hoewel ook Het café zonder naam maar een dun boekje is (224 bladzijden), vindt de auteur de tijd om zijn verhaal rustig te laten voortkabbelen. Het verhaal evolueert erg gemoedelijk, brengt heel wat sfeer met zich mee en grootse zaken vinden er ogenschijnlijk niet in plaats. Toch heeft de lezer na afloop, samen met de verschillende personages, een hele evolutie doorgemaakt. Kortom, het leven zoals het is, netjes samengevat in een makkelijk begrijpbaar verhaal.
Omdat ik er dan toch was, bezocht ik de plaats waar het café van Robert Simon zich ooit bevond, op de hoek van de Leopoldsgasse en de Haidgasse. Er bevindt zich vandaag wel degelijk een café - Café Einfahrt - en ik nam enkele foto's van het gebouw vooraleer ik besefte dat de auteur het naamloze café van Robert Simon natuurlijk helemaal uit z'n duim zoog. Dat zijn hele roman louter fictief is, gaf Seethaler in enkele interviews ook zonder problemen toe. Daar stond ik dus, opkijkend naar een plaats die me deed balanceren tussen realiteit en fictie. Ik wist niet goed wat ik ermee aan moest, wiste de foto's van deze plaats weer van mijn toestel en vervolgde mijn weg om nog zoveel mogelijk van Wenen gezien te hebben.
Hoe dan ook, beide romans van Robert Seethaler waren een aangename ontdekking, zeker als literaire reisgenoten om bij de hand te hebben in deze wereldstad. En natuurlijk ook perfect leesbaar binnen de grenzen van ons eigen landje. Allebei een mooie, gelijkaardige score.
​
****​


Volgens het geboortebewijs, dat naar Eggers eigen idee zelfs de stempelinkt niet waard was, werd hij negenenzeventig. Hij had het langer volgehouden dan hijzelf ooit voor mogelijk had gehouden en over het geheel genomen kon hij tevreden zijn. Hij had zijn kindertijd, een oorlog en een lawine overleefd. Hij had zich voor werd nooit te goed gevoeld, had met behulp van explosieven een ongelooflijk aantal gaten in de rotsen gemaakt en waarschijnlijk genoeg bomen gekapt om met het hout ervan een heel stadje een hele winter lang warm te stoken. Voor zover hij wist had hij geen noemenswaardige schuld op zijn schouders geladen en had hij nooit toegegeven aan de verlokkingen van de wereld, aan zuipen, zwelgen of ontucht plegen. Hij had een huis gebouwd, had in ontelbare bedden geslapen, in stallen, op laadperrons en zelfs een paar nachten in een Russische houten kist.
Hij had de liefde gekend en een vermoeden gekregen van waar liefde toe in staat was. Hij had een paar mannen op de maan zien wandelen. Hij was nooit in de onbehaaglijke situatie gekomen in God te geloven en de dood joeg hem geen angst aan. Hij kon zich niet herinneren waar hij vandaan was gekomen, en hij wist per slot van rekening ook niet waar hij heen zou gaan. Maar op de tussentijd, op zijn leven, kon hij zonder spijt, met een versleten lach en in grote verwondering terugkijken.
​
Nadat ik, na mijn terugkeer uit Wenen, zo enorm had genoten van twee mooie, maar dunne romans van Robert Seethaler, De Weense sigarenboer en Het café zonder naam, besloot ik ook zijn (volgens critici) absolute meesterwerk te lezen. Ook dat bleek maar een mager, klein boekje van amper 155 bladzijden dik. Maar dat zegt niks over de inhoud, want Een heel leven, dat het levensverhaal vertelt van een eenvoudige werkman in de Oostenrijkse bergen, deed mij meermaals denken aan John Williams' subtiele krachttoer Stoner, zij het dan uiteraard in een heel andere setting en met heel andere personages.
​
Andreas Egger heeft het niet breed. Bovendien moet hij leven met een handicap aan zijn rechterbeen. Maar hij is sterk en schuwt het harde werk niet. Zo weet hij een leven op te bouwen waar schijnbaar geen rechte lijn in te trekken valt. Er valt hem vanalles te beurt en er wordt hem ook vanalles ontnomen. Hoe dan ook blijft Egger doorgaan en laat hij zich gewillig verrassen door wat komt. Hij observeert en ondergaat. Zo kan hij aan het eind van zijn leven vol verbazing en verwondering terugblikken op alles wat hij heeft meegemaakt.
Op een avond zat Egger thuis op de rand van zijn bed en keek naar zijn handen. Zwaar en zwart als veengrond lagen ze in zijn schoot. De huis was leerachtig en gegroefd als de huis van een dier. Al die jaren in de bergen en de bossen hadden littekens achtergelaten en elk van die littekens zou een eigen verhaal over ongeluk, inspanning en welslagen kunnen vertellen, als Egger het zich had kunnen herinneren. Sinds de nacht dat hij in de sneeuw naar Marie had gegraven, waren zijn vingernagels gescheurd en aan de randen naar binnen gegroeid. Een van zijn duimnagels was zwart en had een kleine bluts in het midden. Egger hield zijn handen dicht bij zijn ogen en bekeek de huid op de rug ervan, die op veel plaatsen aan verkreukeld linnen deed denken. Hij zag de eeltplekken op zijn vingertoppen en de knoestige verdikkingen op de knokkels. In de kloven en kraters was vuil vast gaan zitten waar paardenborstel of huishoudzeep niets tegen konden uitrichten. Egger zag de aderen zich onder de huis aftekenen en toen hij zijn handen naar het schemerlicht van het raam ophief, kon hij zien dat ze heel licht trilden. Het waren de handen van een oude man en hij liet ze weer zakken.
​
****
Seethaler, R. (2014), Een heel leven, De Bezige Bij, Amsterdam

Ogenschijnlijk leidt Freya een heerlijk leven en doet ze uitsluitend waar ze zin in heeft. Ze is rijk en gepriviligeerd, met een verantwoordelijke baan als chirurg gespecialiseerd in huidtransplantaties bij patiënten met brandwonden. Ze woont in een prachtige flat (spoiler: die eerder toebehoorde aan Evan, de voetballende protagonist uit deel II van deze vierdelige cyclus) en rijdt rond in een dure auto. Maar dat was ooit allemaal anders, want haar leven is gebaseerd op duisternis. Wat Freya als twaalfjarig kind tijdens een noodlottige zomer overkwam heeft een enorme invloed gehad op haar latere volwassen leven. De gebeurtenissen van destijds hebben haar getekend en dat heeft gevolgen voor haar naaste omgeving.
​
Ik heb het heus wel geprobeerd, daten. In het laatste jaar van mijn studie geneeskunde had ik verkering met een eerstejaarsstudent die van plan was carrière te maken als thoraxchirurg. In het begin was ik graag met hem samen, maar toen ik hem beter leerde kennen werd me duidelijk dat het hem alleen maar ging om het geld dat hij op den duur zou verdienen, het huis dat hij op den duur zou kopen en de luxe vakantiereizen die hij op den duur zou maken. Hij was pas twintig, maar kon een hele avond over zijn pensioenregeling praten. Toen hij aankondigde dat hij op een begraafplaats een plek in een muur had gekocht waar na zijn dood zijn as zou komen te staan en voorstelde daar op een zondagmiddag samen te gaan kijken, maakte ik het uit.
​
Ik wil niet teveel terugkomen op mijn vorige recensie (zie onder), waarin Patric Gagne ruim dubbel zoveel bladzijden nodig heeft om min of meer hetzelfde te vertellen als John Boyne: wat drijft een potentieel goed mens om een gevaar te gaan vormen voor andere mensen? De manier waarop Boyne zijn uitleg aanpakt, in zijn gebruikelijke stijl, recht op het doel af door zinnen te gebruiken die volledig ontdaan zijn van alle overbodige ballast, geen vervelende passage doorheen het hele verhaal, met een dynamiek die de lezer vooruitstuwt... Vuur, het derde deel uit de Elementen-cyclus, is in mijn ogen alvast het beste deel geworden. Het is nu enkel nog uitkijken nu naar het laatste deel, Lucht, maar aan het tempo waarop Boyne schrijft kan de wachttijd gelukkig niet al te lang gaan duren.
​
'Waarom moet je huilen?' vroeg ik. 'Als iemand overstuur zou moeten zijn, ben ik het wel.'
Hij keek naar me en trok zijn wenkbrauwen op. Toen wilde hij zijn sportschoenen aandoen, maar die eenvoudige handeling kostte hem moeite, misschien omdat zijn handen zo hevig trilden.
'Je hebt hem aan de verkeerde voet,' zei ik en ik ging naar hem toe om hem te helpen, maar hij keerde zich van me af.
'Raak me niet aan!' schreeuwde hij, zo hard dat ik achteruit sprong.
'Jezus, ook goed,' zei ik met mijn handen omhoog. 'Maar de linkerschoen gaat aan de linkervoet en de rechterschoen aan de rechter. Dat is geen hogere wiskunde.'
De tranen kwamen nu sneller en hij gebruikte de binnenkant van zijn ellebogen om zijn ogen te drogen.
'Stop nou maar met dat gesnotter,' zei ik. 'Ik ga geen aangifte doen, als je daar soms bang voor bent.'
'Wat?' vroeg hij met een verbijsterde blik. 'Wat bedoelt u?'
​​
****​
Boyne, J. (2025), Vuur (Deel 111 van de Elementen-cyclus),
Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Al sinds haar kinderjaren voelt Patric Gagne dat ze anders is: ze kent vrijwel geen angst, schuldgevoel of empathie. Eigenlijk voelt ze niks, tenzij ze steelt, inbreekt of zelfs geweld gebruikt. Later ontdekt ze dat er een woord bestaat voor mensen zoals zij: sociopaat. Maar hoewel ze zich meteen herkent in de officiële beschrijving daarvan, ziet ze ook direct dat dit niet het hele verhaal is. Ze heeft haar hele leven uitgestippeld, hechte relaties en vriendschappen opgebouwd, en doet haar best om te vermijden dat ze anderen pijn doet. Terwijl ze probeert om haar duistere impulsen te onderdrukken en een stabiel gezinsleven op te bouwen, vraagt ze zich af hoe sociopaten een plek kunnen vinden in de maatschappij.
​
Mijn min of meer slechte gedrag was een vorm van zelfbehoud, een onhandige poging om mezelf ervan te weerhouden iets heel ergs te doen. Meestal deed ik dat soort dingen niet zomaar. Omdat ik de band met mijn moeder altijd goed wilde houden, had ik mijn best gedaan om me tegen mijn neigingen te verzetten, tenzij het echt niet anders kon. Maar nu lag het allemaal anders. Zonder de last om 'braaf' te moeten zijn vanwege mijn moeder, was het idee van vrijheid heel spannend. Het probleem was dat ik niet zeker wist hoe ik mijn gedrag erop moest aanpassen. Alleen en met niets en niemand om me tegen te houden, was ik me ervan bewust dat mijn duistere kant weleens te ver zou kunnen doorschieten.Maar wat als ik, in plaats van zo mijn best te doen om die duistere kant te verslaan, een pact zou sluiten?
​
Ik pikte Sociopaat in de boekenwinkel op, omwille van de cover en de boeiende samenvatting op de achterflap. De beschrijving deed me enigszins denken aan iemand die ik erg goed ken, een vriendin die zichzelf al lezend alvast gediagnosticeerd lijkt te hebben met ADD en nog wat andere zaken. Met dat idee in het achterhoofd begon ik dit boek dan ook te lezen met een meetlatje en een rode balpen in de hand. Ik besloot alle passages te onderstrepen die me deden denken aan deze persoon uit mijn kennissenkring. Wat ik aan het einde van de rit besloot?
Ten eerste, dat deze kennis slechts erg vaag voldoet aan alle kenmerken van wat een sociopaat hoort te zijn. Oef, gelukkig maar! Ja, een problematische opvoeding, gecombineerd met heel wat tegenslagen van allerlei aard, dat wel. Maar een sociopaat? Nee dus.
Ten tweede, helaas... Sociopaat is een behoorlijk vervelend, langdradig en navelstaarderig boek. Op z'n zwakst lijkt het maar wat gezwets van een dame die zichzelf interessanter tracht voor te doen dan ze eigenlijk is, door zichzelf wat symptomen toe te dichten die haar 'behoorlijk gevaarlijk' maken voor anderen. Maar in het boek leidt dit concreet tot weinig of niets.
Meer woorden ga ik daar niet aan besteden, want inmiddels las ik in één ruk ook Vuur van John Boyne uit, en wat blijkt? Boyne komt in 188 bladzijden oneindig veel verder in zijn beschrijving van een psychotische vrouw, dan Gagne in haar turf van maar liefst 413 bladzijden.
​
*

Gagne, P. (2024), Sociopaat - Een memoir,
Xander Uitgevers bv., Haarlem
Regelmatig kom ik boeken tegen waarvan de cover mij meteen aanspreekt. Als dan de achterflap ook nog eens meevalt, durf ik uiteraard wel eens iets te kopen, puur op het zicht. En in dit geval, wat was Einde Verhaal van ene Sander Kollaard veelbelovend, met een prachtige apocalyptische (doch vredige) foto op de cover en volgende samenvatting op de achterzijde:
​
​Aan het begin van de Eindtijd valt de engel Astoreth naar de aarde. Tijdens de val verliest hij zijn beste vriend en daarmee zijn laatste restje geloof. Hij wordt opgevangen door een groepje mensen dat in de apocalyptische omstandigheden op drift raakt en van een verdrinkend Amsterdam naar het onder sneeuw bedolven Zweedse platteland reist. Terwijl Astoreth beetje bij beetje zijn engelengestalte verliest en mens wordt, vertelt hij zijn verhaal over de Eindtijd, over een onmogelijke reis en de uitgesproken individuen die door een gril van het lot bijeen zijn gebracht. De reisgenoten (en een zeer bijzonder varken) weten elkaar ondanks alle onderlinge verschillen toch te vinden. Er ontstaat een kleine, hechte gemeenschap, niet op basis van een gedeeld lot of verhaal, maar door een gedeeld besef van wie en wat we zijn: onbeholpen wezens, levend tussen hoop en vrees, die het beste proberen te maken van onbegrijpelijke omstandigheden.
​
Tja, dan heb je mij beet natuurlijk, want met zo'n samenvatting slaat de nieuwsgierigheid onverbiddelijk toe. Als dan ook nog eens het eerste hoofdstuk snijdt als een zwaard, dan weet ik dat ik een goed boek heb gekocht.
​
Dit is mijn verhaal en dus mijn begin. In Zijn begin lag het einde al besloten, maar laat ik meteen afstand nemen van een kinderachtige aanname: het idee van een onvermijdelijk verloop. Deze wereld kent geen onvermijdelijk verloop. Draai de klok terug en zet haar weer in gang en de uitkomst zal een andere zijn. Niet volstrekt anders natuurlijk, maar anders. Wetenschappers hebben het over toeval of chaos of entropie, maar jargon is niet nodig. Denk aan losse eindjes, rafelrandjes, de steken die jullie altijd laten vallen. Denk aan vergeetachtigheid en slijtage en verval. Denk aan dwars en scheef, aanval en impuls, craquelé, barsten en scheuren. Denk aan jullie DNA, zo stipt, maar desondanks niet in staat tot een vlekkeloze kopie - en dat is maar goed ook, want zonder foutjes hier en daar zouden jullie er nooit zijn geweest. (...) Is het einde nabij? Niemand die het weet, maar juist die onwetendheid laat mij alle ruimte voor een stellig antwoord: niet als het aan mijn verhaal ligt.
​
De auteur bouwt in de eerste hoofdstukken van Einde Verhaal een prachtige setting op met intrigerende personages. Een gevallen engel wiens lichaam langzaam dat van een mens wordt, een tweelingbroer en zus (hij maakt aquarellen terwijl zij zwemt, en dat heeft zo zijn redenen), een voormalige rechercheur, een Nederlands gezin... De protagonisten, een mengeling dus van uiteenlopende karakters, vatten een vreemd soort roadtrip aan, op zoek naar een veilige thuishaven. Of zo... Want eigenlijk weet ik het niet zo zeker meer. Ergens halverwege het boek, ongeveer ter hoogte van een brutale folterscène die er verder niet eens toe doet, begint de schrijver er een potje van te maken. Verhaallijnen gaan nergens meer naartoe, protagonisten sterven en komen weer tot leven, een varken begint te spreken en niemand vindt dat echt vreemd... Iemand wordt vermoord teruggevonden, maar die omstandigheden worden nooit opgehelderd. Herbergt dit boek een rampverhaal, is het een reisverhaal, een psychologisch drama, een komedie of moet het louter filosofisch worden opgevat? Halverwege het boek weet je het als lezer ook niet meer. Steeds meer bekroop mij het gevoel dat de schrijver zomaar wat zaken aan elkaar plakte die spontaan in hem opkwamen, om uiteindelijk te zeggen: Voila, dat was het dan. Wat dus maakt dat de tweede helft van Einde Verhaal in mijn ogen geen steek meer hield en de verschillende, mooi opgebouwde verhaallijnen als draadjes aan een oude trui uit elkaar rafelden. Uiteindelijk heb ik mezelf er nog toe moeten dingen om de laatste paar hoofdstukken koppig uit te lezen, maar erg aangenaam was dat niet. Het verwarrende karakter van dit non-verhaal werd me teveel en verknoeide alles wat voorafging. Dat is zo enorm jammer, want deze roman had zoveel potentieel in zich.
**
Kollaard, S. (2025), Einde Verhaal,
Uitgeverij Van Oorschot Amsterdam

De Botton, A. (1993), Proeven Van Liefde,
Uitgeverij Olympus/Atlas Contact Amsterdam
Ik had deze week, tussen twee lesuren door, de tijd om ergens een hapje te gaan eten. Alleen vond ik het jammer dat ik geen lectuur bij de hand had om het wachten op mijn lunch wat te verzachten. Gelukkig trof ik er een boekenruilkast aan waarin ik hoopte om iets van mijn gading te vinden​, al was het maar voor het komende half uurtje. Ruilen hoefde niet; het boekje zou weer even snel in het kastje zitten als ik het eruit had gehaald. Maar dat was naast de kracht van mijn vondst gerekend. Het dunne boekwerkje, gedrukt op goedkoop papier, zag er niet meteen uit als bijster interessant. De titel noch de afbeelding op de cover liet vermoeden dat het iets bijzonders was. Enkel de naam van de auteur deed een belletje rinkelen. De naam Alain De Botton zit immers voor eeuwig in mijn geheugen gegrift als de schrijver van 'Kunst Als Therapie', een mooi boek dat ik mezelf ooit aanschafte en waar ik thuis soms wel eens naar teruggrijp. Dat was dus op zich al een goed argument om ietwat ongeïnteresseerd de eerste bladzijden eens te bekijken.
​
Wanneer we iemand vanuit een positie van onbeantwoorde liefde bekijken en ons de genoegens indenken die ons deel zouden kunnen worden als we met die persoon in de hemel waren, hebben we de neiging één belangrijk gevaar over het hoofd te zien: hoe snel de bekoring zou kunnen verbleken als hij of zij onze liefde zou gaan beantwoorden. We worden verliefd omdat we graag aan onszelf willen ontsnappen met iemand die even mooi, intelligent en geestig is als wij lelijk, dom en saai zijn. Maar als zo'n volmaakt schepsel nu ineens besluit dat het ook op ons verliefd is? We kunnen slechts ietwat geschokt zijn. Hoe kan het schepsel zo geweldig zijn als we hoopten als het zo'n slechte smaak heeft dat het iemand als ons goedkeurt? Als we om lief te hebben moeten geloven dat de geliefde ons op de een of andere manier overtreft, ontstaat er dan geen wrede paradox als die liefde wordt beantwoord? De vraag dringt zich op. Als hij of zij echt zo geweldig is, hoe kan het dan dat hij of zij van iemand als ik houdt?
​ ​
In het vliegtuig van Parijs naar Londen wordt de verteller van Proeven Van Liefde verliefd op Chloé. Terwijl Alain De Botton in de rol van verteller het verhaal van deze opbloeiende relatie vertelt, filosofeert hij tegelijk over de belangrijke thema’s die daarbij de kop opsteken. Het flinterdunne verhaaltje over een liefdesrelatie van in feite dertien in een dozijn, dient eigenlijk maar als kapstok om uit te wijden over alle mogelijke aspecten van zo'n relatie: idealisatie, eerlijkheid, overspel en seks. De Botton doet dat op zulk een heldere en duidelijke manier dat iedereen die ooit del heeft uitgemaakt van een (mislukte) relatie er zichzelf in herkent en regelmatig kan uitroepen: 'Ah, dus zo zit dat in elkaar!'
​
Bij het oase-complex denkt de dorstige man niet dat hij water, palmbomen en schaduw ziet omdat hij bewijzen voor dat geloof heeft, maar omdat hij er behoefte aan heeft. Wanhopige behoeften brengen een hallucinatie van hun leniging teweeg: dorst veroorzaakt een hallucinatie van water, de behoefte aan liefde tovert de ideale man of vrouw tevoorschijn. Het oase-complex is nooit een totale zinsbegoocheling: de man in de woestijn ziet wel degelijk iéts aan de horizon. Alleen zijn de palmen verdord, staat de bron droog en wemelt het er van de sprinkhanen.
Was ik niet het slachtoffer van een soortgelijke hersenschim, alleen in een kamer met een vrouw die het gezicht had van iemand die 'De Goddelijke Komedie' zat te schrijven, terwijl ze eigenlijk de horoscoop in de Cosmopolitan zat te lezen?
'Hou ik écht van Chloé,' dacht ik bij mezelf, 'of gewoon van een idee dat zich rond haar mond, haar ogen, haar gezicht concentreert?'
​​
Ik moet toegeven dat ​Proeven Van Liefde, hoewel slechts een dun boekje, toch niet zomaar een snelle hap bleek. Ook geraakte het voorlopig niet terug tot in een ruilkast, maar ligt het hier nog steeds naast me. Het heeft me heel subtiel enkele inzichten geboden die ik voor mezelf nodig had om weer eventjes verder te kunnen. Een zeer gelukkige vondst dus.
​
****

Coelho, P. (1988/2024), De Alchemist, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam

De jongen sloeg proviand in, ruilde zijn lectuur tegen een dikker boek en ging op een bank op het marktplein zitten om de nieuwe wijn te proeven die hij had gekocht. Het was warm en de wijn bood door een van die ondoorgrondelijke mysteries zijn lichaam wat verkoeling. De schapen stonden vooraan in de stad bij een vriend van hem op stal. Hij kende in de hele streek daar veel mensen - daarom hield hij ook van reizen. Als je reist maak je steeds nieuwe vrienden en hoef je niet dag in dag uit met ze op te trekken. Wanneer je steeds dezelfde mensen ziet gaan die ten slotte deel uitmaken van je eigen leven. En omdat ze deel uitmaken van je leven, willen ze dat ook bijsturen. Als je niet wordt zoals zij willen dat je wordt, zijn ze boos. Want iedereen kan je precies vertellen hoe je moet leven. Terwijl ze zich geen raad weten met hun eigen leven.
Hij besloot te wachten tot de zon wat gezakt was voor hij met zijn schapen het veld in trok. Over drie dagen zou hij bij de dochter van de winkelier zijn.
​
De jonge schaapherder Santiago heeft één grote wens: de wereld bereizen tot in alle uithoeken om zo uit te vinden hoe deze in elkaar zit. Zijn dromen over een verborgen schat zetten hem aan tot een zoektocht. Na veel omzwervingen ontmoet hij in Egypte de alchemist, die over grote spirituele wijsheid beschikt. Hij adviseert de jongen: ‘Luister naar je hart. Dat kent alles, omdat het afkomstig is van de ziel van de wereld en daar ooit naar zal terugkeren. Waar je hart is, is ook je schat.
​
Het moest mij weer overkomen: een tijdloze klassieker, over de hele wereld de hemel ingeprezen, fantastische quotes en recensies over De Alchemist, een voorwoord waar in Paulo Coelho zelf uitvoerig uitlegt hoe zijn meesterwerk tot stand kwam en hoe populair het na vijfentwintig jaar nog steeds is... Ik vond het dan ook stilaan tijd dat ik dit wereldberoemde boekje (174 bladzijden) maar eens zelf moest ontdekken, en wat blijkt? Ik vond er niks aan. Helemaal niks. Een hoopje onzinnig gewauwel over een jongen die op een verre tocht wordt gestuurd, uiteindelijk terug terechtkomt waar hij begonnen was en - spoiler - daar dan tenslotte ook een 'échte schat' opgraaft. Niet eens iets symbolisch, of zo.
De jongen glimlachte en ging door met graven. Een halfuur later stootte zijn schop op iets hards. Een uur later had hij een kist vol Spaanse gouden munten voor zich staan. Er zaten ook edelstenen bij, gouden maskers met witte en rode veren, met briljanten bezette stenen afgodsbeelden. Stukken buit van een verovering die het land reeds lang vergeten was en waarover de veroveraar niets verteld had aan zijn kinderen.
Het leven is werkelijk gul voor wie zijn eigen legende leeft, dacht de jongen.
​
Werkelijk, ik heb geen idee wat zovele lezers ooit in De Alchemist hebben gezien, maar zelf vond ik het zo weinigzeggend dat ik aan mezelf ben gaan twijfelen. Miste ik ergens iets? Ben ik doorheen de jaren een veel te kritische lezer geworden? Ontbeer ik een dosis belangstelling in 'mindfullness', en dat soort zaken, van cruciaal belang om dit boek te kunnen appreciëren?
Kom, ik kan er niet te lang bij stilstaan. Een volgend boek ligt alweer te wachten.
​
​*
Voor ik tien stappen kon zetten, klonk er een zware explosie, gevolgd door een schokgolf die me omverwierp. Ik drukte me tegen de grond en wachtte tot ik niets meer voelde, want ik kon niet vertrouwen op mijn nog nafluitende oren. Toen alles rustig leek stond ik behoedzaam op en probeerde me te oriënteren. De straat hing vol rook en stof, en wat het ook was dat die explosie veroorzaakt had, het had zich op mijn weg voorgedaan. Ik probeerde mijn zwikkende benen in bedwang te krijgen en begon over de trambaan te lopen in de richting waar de explosie had plaatsgevonden. Glasscherven knerpten onder mijn laarzen. De schok had de laatste nevels uit mijn hoofd verdreven - die leken zich te hebben verplaatst naar de straat. De aanslag was niet gericht op de moskee, zoals ik aanvankelijk had gedacht, maar op de verbrande zuil bij ÇemberlitaÅŸ die zich nu gedeeltelijk in een stofwolk hulde, als een derwisj in zijn opwervelende tennûre.
Ondanks het vroege tijdstip kwamen er al mensen aanlopen. Twee hamals, lastdragers, zetten hun pakken neer en begonnen druk te praten. Een vrouw hing uit het raam en schreeuwde iets onverstaanbaars. Ik bleef op enige afstand staan kijken. De zuil, ooit het middelpunt van het forum van Constantijn de Grote, leek nog intact, al kon ik ondanks het stof zien dat er een donker gat gaapte in de gemetselde voet van de kolom.
​
Als de Grote Oorlog gedaan is en het Ottomaanse Rijk verslagen, bezetten de grootmachten Constantinopel. Terwijl Wit-Russische vluchtelingen de stad overspoelen en in het oosten van het land een nieuwe oorlog oplaait, begint zich in de chique wijken al de geest van de vrolijke jaren twintig te roeren.
Beaujon, een vrijbuiter met een neutraal paspoort, leidt in dit Constantinopel een comfortabel leven. Té comfortabel naar z'n eigen zin. Dat verandert wanneer hij betrokken raakt bij de aanslag op een antiek monument, waarbij een voorwerp van onschatbare waarde uit de oudheid zou zijn buitgemaakt. In dit explosieve krachtenveld menen heel wat groepen en individuen hun voordeel te kunnen doen met dit geheimzinnige xoanon.
​
​Kon het xoanon de sleutel zijn? Want al kon ik het geraaskal van Von Maurer geen moment serieus nemen, hij had in één ding gelijk: hoe onzinnig een verhaal ook is, als de mensen het als waar beschouwen, dan zullen ze er in hun denken en handelen gevolg aan geven. Ik moest ook toegeven dat het xoanon, of palladium, dat in zijn oervorm en alle afgeleiden al eeuwen een onvergankelijke mythe was gebleken, ongetwijfeld een onweerstaanbaar symbool kon vormen voor de ontvankelijke en wankele geesten van deze wereld.
Ik schudde de lethargie van me af en stond op om Von Maurer op te zoeken. Als het zo moest zijn, dan zouden wij bondgenoten worden. Ik kon hem helpen bij zijn missie en ook al verschilden onze ideeën als dag en nacht, als onze doelen elkaar overlapten of samenvielen, des te beter.
Ik had Het Xoanon, het nieuwste boek van Jan Van Aken al enkele keren in de boekhandel in handen gehad en had meermaals staan twijfelen over een mogelijke aankoop. Aan De Ommegang (uit 2018) had ik erg goeie herinneringen, maar de ernst die de ondoordringbare coverfoto uitstraalde, de dikte van het boek (614 bladzijden) en de prijs (dertig euro), maakt telkens dat ik het toch maar gewoon weer op de stapel teruglegde. Tot, op een dag, ik het opmerkte op de plank in een kringwinkel, nieuw en nog ongelezen voor drie euro! Tja, dan moest ik niet langer meer twijfelen. Het Xoanon was even snel gekocht als gelezen. Alleen, en dat is jammer, twijfel ik - nu ik het net uit heb - wat ik ervan vond. Ik heb genoten van de personages in het boek: Beaujon, Patil, Von Maurer en Blackwood... Ook heb ik genoten van de vlotte schrijfstijl van Van Aken en de geschiedkundige context waarbinnen het verhaal zich afspeelt. De avontuurlijke gebeurtenissen hielden me op het puntje van mijn stoel... Enkel, het grote geheel van het verhaal waaierde alle kanten uit, leek tegelijk over alles en niks te gaan, werd zelden zeer concreet en begrijpbaar... Welke personages waren te vertrouwen, wat was hun doel en wat waren hun beweegredenen om dat doel te bereiken? Het viel soms moeilijk te bevatten. Haast ongemerkt leken personages soms te komen en te gaan, zonder veel te hebben bijgedragen aan het grote verhaal. En jawel, een plot was er wel degelijk en ook een overdonderend einde ontbrak niet. Toch, de weg ernaartoe was er een met vele kronkels. Het lezen waard? Ja, zeker. Een ware krachttoer van de schrijver om dit boek te voltooien? Absoluut, zeg! Maar heeft het mijn literaire leven op z'n kop gezet? Nee, dat dan weer niet. Een beetje jammer, maar voor drie euro ben ik toch flink verwend geweest. Mij hoor je dus niet klagen.
​
***
Van Aken, J. (2024), Het Xoanon,
Em. Querido's Uitgeverij bv, Antwerpen/Amsterdam

Op 15 januari kon Birgit vluchten. De vlucht ging via Praag en Wenen. Birgit moest een aanvraag indienen voor een weekend naar Praag, Kaspar moest pasfoto's en vijfduizend mark regelen, de pasfoto's zo snel mogelijk, het geld voor januari. Het gesprek was kort, de zaak werd met een handslag bekrachtigd.
Toen Kaspar thuiskwam trilde hij, het leek alsof hij koorts had. Ineens was de vlucht geen idee meer, maar stond hij vast. Met die hand en op papier. Hij moest papieren de grens over brengen die niet bij hem gevonden mochten worden. Als die papieren werden gevonden, zouden Birgit en hij in de gevangenis belanden. Birgit moest de gevangenis ook nog blijven vrezen tot ze Tsjechoslowakije achter zich had gelaten en in Oostenrijk was aangekomen. De gevaren waren niet meer denkbeeldig, ze waren echt. Kaspar was bang.
​
Niet lang nadat Kaspar in de jaren zestig Birgit in Oost-Berlijn ontmoet, vraagt hij haar ten huwelijk. Ze stemt toe onder één voorwaarde: hij helpt haar te vluchten uit de DDR. De vlucht slaagt.
Als Birgit overlijdt is Kaspar zeventig jaar en boekhandelaar in Berlijn. Lezend in de dagboeken van zijn overleden vrouw ontdekt hij dat ze al die jaren iets voor hem verzweeg. Bij haar vlucht liet ze een dochtertje achter, Svenja, met wie ze in de jaren die volgden nooit nog contact heeft opgenomen. Kaspar besluit Svenja op te zoeken. Hun kennismaking in een kleine dorpsgemeenschap in Oost-Duitsland verloopt moeizaam. Het verschil tussen de rechts-radicale familie van Svenja en de liberale Kaspar kan haast niet groter.
​
Niemand zei iets. Kaspar keek om zich heen. Links een kast en het aanrecht, oud, van hout, versierd met snijwerk, rechts de ijskast, planken, de kachel en de gootsteen, ertegenover dubbele deuren met daarachter een moestuin met bloemen, struiken en groentebedden. De keuken was licht, prettig en behaaglijk.
Toen herkende Kaspar in een foto boven het aanrecht Rudolf Hess en las hij het gedicht dat ernaast hing. Björn zat op een stoel met houtsnijwerk op de rug- en armleuningen aan het hoofd van de tafel, op de plek van de pater familias, en keek naar Kaspar. Ook Sigrun keek steeds op, keek naar Kaspar, keek naar haar vader en leek te wachten tot er iets zou gebeuren.
'Je weet wie dat is? Martelaar voor Duitsland, martelaar voor de vrede?'
'Rudolf Hess. In 1894 in Alexandrië geboren, in 1987 in Berlijn gestorven.'
Kaspar hoopte dat hij, door te laten weten dat hij de feiten over Hess kende, zichzelf zou behoeden voor een preek over hem, maar het hielp niet.
'Gestorven? Noem jij het sterven als iemand wordt vermoord?'
'Ik dacht dat hij...'
'Jij dacht dat een drieënnegentigjarige man die nauwelijks nog kon lopen, die zijn armen niet meer kon optillen, zichzelf had verhangen? Jij dacht dat de Engelsen bij zijn autopsie per ongeluk zijn organen hebben zoekgemaakt? Jij dacht, als het in de geschiedenisboeken staat, dan zal het wel kloppen?'
Björn zei het honend en uitdagend; hij wachtte op het moment dat Kaspar hem in zijn antwoord lichtgelovigheid of verblinding zou verwijten.
'Hij kon zijn eigen veters niet eens meer strikken.' Sigrun zei het overtuigd en trots en keek eerst naar Kaspar en toen naar haar vader.
'Precies, Sigrun. Hij kon zijn eigen veters niet eens meer strikken.'
Nu, schoot het door Kaspars hoofd, mag ik niets verkeerds doen. Als ik contact met Svenja wil hebben, mag ik haar man niet tot mijn vijand maken. Maar als ik niet oprecht ben, komt het vroeger of later toch wel uit.
'Ik heb me nooit beziggehouden met de dood van Hess.'
'Waar heb jij je mee beziggehouden?'
'Ik ben boekhandelaar.'
'Over Hess bestaan veel boeken. Die heb jij nooit ingekeken?'
​
De kleindochter is een prachtig, zorgvuldig opgebouwd boek dat uit elkaar valt in drie verschillende delen: de levensgeschiedenis van Kaspar en zijn Oost-Duitse vrouw Birgit, Kaspars zoektocht naar Birgits lang verloren dochter en tenslotte zijn zorg voor Birgits kleindochter Sigrun, een pienter en getalenteerd meisje in haar prille tienerjaren. Dit laatste deel, dat zowat de hele tweede helft van het boek omvat, is het interessantst.
Kaspar moet ondervinden dat een strenge opvoeding die gedurende veertien jaar werd volgehouden niet zomaar nog terug te draaien valt. Hij kan het niet laten om toch een subtiele poging te ondernemen. Sigrun, die aanvankelijk geen idee heeft wat er buiten haar extreemrechtse bubbel te rapen valt, beschouwt de wrede kampbeul Irma Grese als een van haar helden. Beweringen over de holocaust zijn volgens haar erg overtrokken en vaak onjuist, wat haar tot een negationist maakt. Wanneer het jonge meisje, die een voorliefde ontwikkelt voor het bespelen van de oude piano in Kaspars woning, beweert dat ze enkel van Duitse componisten zou kunnen houden, laat hij haar blind benoemen wat ze van bepaalde klassieke stukken vindt. Zo blijkt dan toch dat de componist van een prachtig stuk lang niet altijd Duits is, maar soms zelfs Joods. Op die manier wacht Kaspar telkens een delicate evenwichtsoefening wanneer hij het meisje gedurende enkele vakantieperiodes op bezoek krijgt.
​
Tijdens het ontbijt de volgende ochtend zei ze: 'Alle grote componisten waren Duitsers, toch? Bach, Beethoven, Brahms, Mozart, Schumann, alle componisten naar wie we hebben geluisterd.'
​'Dat zijn de componisten naar wie we hebben geluisterd. Er zijn nog genoeg andere en genoeg die niet Duits waren. Waarom is dat belangrijk?'
'Ik denk dat ik daarom van muziek houd. het is mijn muziek.'
'Jouw muziek?'
'Duitse muziek. Ik weet dat jij vindt dat alle...'
Kaspar werd boos. 'Duitse muziek voor Duitse mensen?'
'Je maakt er een grap van. Maar Duitse muziek...'
Kaspar stond op.
'Kom mee. ga op de bank zitten. Ik draai muziek voor je en dan mag jij me vertellen of het Duitse of buitenlandse muziek is.'
​
Bernhard Schlink, hoogleraar aan de universiteit van Berlijn, zet in zijn roman dus twee efficiënte troeven in: klassieke muziek en literatuur, iets waarin ook Stefan Hertmans zo bedreven is. Zo geeft dit derde deel van De kleindochter een antwoord op de vraag of iemand als Sigrun, een beïnvloedbare puber, kan worden gered uit het milieu waarin ze opgroeide en ook of het wel verstandig is om dat effectief te proberen. Wat zouden haar ouders ervan denken wanneer ze te weten komen wat die oude man hun dochter allemaal influistert? Het antwoord op deze vraag houdt de lezer scherp en De kleindochter uitermate boeiend. Zelf las ik het boek in één ruk uit, in een marathonsessie van twee dagen. Deze roman ging helemaal met mij aan de haal. Het is een prachtig stuk literatuur, een meesterwerk van een erg bedreven auteur.
​​
​
*****
Schlink, B. (2022), De Kleindochter, Uitgeverij Cossee bv, Amsterdam

Ik doe een van de vele kledingkasten open en kijk naar de pakken die er hangen, waarvan ik de meeste niet herken, omdat ik mijn kleren niet zelf koop. De club heeft een vrouw in dienst, Lucy, die dat voor ons doet. Ze heeft de maten van alle spelers op haar laptop staan - shirts, schoenen, broeken - en schijnt instinctief aan te voelen wat ieder van ons het beste zal staan. Elke maand komen er twee dozen, eentje van Nike, want dat is mijn sponsor - wàs mijn sponsor - en de andere met kleding van de grote luxemerken. Als ik daarin word gefotografeerd en die foto's vervolgens in de bladen verschijnen, krijg ik dertig tot vijftig procent van de waarde ervan op mijn bankrekening, afhankelijk van het blad. Ik was mijn boxershorts en sokken niet, maar gooi ze direct weg als ik ze één keer heb gebruikt.
Ik heb duidelijk instructies gekregen voor hoe ik me vandaag moet kleden: zodanig dat anderen zich in mij kunnen verplaatsen, maar wel met een zekere gedrevenheid. Het is belangrijk dat ze zien dat ik de zaak zo ernstig vind, of op zijn minst zo serieus neem, dat ik graag mijn best wil doen, maar ook dat het me zwaar valt door de stress van het onrecht van de situatie.
​
Het is de roddelsensatie van het jaar: twee voetballers in de beklaagdenbank, beschuldigd van verkrachting en van een reeks aanstootgevende appjes die hun schuld lijken te bewijzen. In de aanloop naar deze rechtszaak denkt Evan Keogh na over de gebeurtenissen die tot dit moment hebben geleid. Sinds hij het eiland waar hij opgroeide verliet, is zijn leven op meerdere niveaus een leugen gebleken. Hij is een getalenteerde voetballer die liever kunstenaar was geworden, een homoseksuele man in een sport die diversiteit verwerpt, een beklaagde wiens carrière op het spel staat. De jury zal een oordeel vellen, maar vooraleer dat gebeurt moet hij zelf oordelen of hij de man is geworden die hij altijd al heeft willen zijn.
​
Aarde is het tweede deel van Boynes 'Elementen'-cyclus. Ergens hieronder besprak ik eerder al het eerste deel, Water, waarin de protagoniste een vrouw is op zoek naar zichzelf, getroebleerd door haar recente verleden en met de wil om te veranderen in een ander persoon dan wie ze vroeger was, weg van haar echtgenoot. Het thema van Boynes verwachte vier novelles is seksueel misbruik. In elk deel bekijkt de auteur misbruik vanuit een andere invalshoek. In het eerste boek kijkt de hoofdpersoon weg en grijpt niet in wanneer het nodig is. In Aarde is de protagonist medeplichtig. In het volgende deel, Vuur, zal de hoofdrolspeler een dader zijn en in het laatste boek, Lucht, zal een slachtoffer de hoofdrol krijgen. Personages uit de verschillende boeken keren op verschillende manieren terug, net zoals Boyne dat ook al deed met zijn romans over de Tweede Wereldoorlog.
​
Aarde is een eenvoudig te begrijpen, maar heftig boek. ​Na het eerste hoofdstuk kon ik het nog aanbevelen aan mijn veertienjarige voetballende zoon, maar enkele hoofdstukken later besloot ik toch maar niet te doen. Vooraleer Evan besluit zijn kans te wagen bij een professionele voetbalclub, belandt hij in de jongensprostitutie, waar al snel zijn leven op het spel komt te staan. Van daaruit wordt Evans levensloop een grimmig verhaal, vol homofobie, klasseprostitutie, de invloed van sociale media, een verstoorde vader-zoon-relatie... Zoals hij dat gewoonlijk doet, schrijft Boyne dit allemaal wel neer op een zachte manier die zo min mogelijk bruskeert, toch is het resultaat erg fel en geen kost voor al te gevoelige zielen. Naar mijn gevoel lag dit Boyne-boek me dit keer wat minder, maar dat heeft allicht te maken met de context - voetbal, verkrachting en homoseksualiteit - die eerder buiten mijn comfortzone ligt. Aan John Boyne ligt 't alvast niet, want die heeft alweer z'n uiterste best gedaan.
***
Boyne, J. (2025), Aarde (Deel 11 van de Elementen-cyclus),
Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam


Hertmans, S. (2024), Dius, De Bezige Bij Amsterdam
Het gammele bestelbusje, door hem steevast een camionette genoemd, waarmee Dius mij die woensdag naar het polderdorp Ganzevliet bracht, lag vol onduidelijke rommel. Opengescheurde zakken pleister, gebroken spieramen, beitels, handzagen en hamers, een rol kippengaas, een rol schilderdoek en tussen dat alles een oude oliedrum. Het rammelen, gecombineerd met het geraas van de brullende versleten motor, was zo oorverdovend dat we amper een woord konden wisselen. De vering was zo goed als stuk, bij elke bult in de weg leken we een trap onder onze kont te krijgen. Bij het schakelen raakte op een bepaald moment de pook uit de versnellingsbak. Dius hield hem even grijnzend in de hand, plofte hem dan met kracht in de opening, rommelde er even mee, schakelde opnieuw en red verder alsof er niets was gebeurd. We passeerden het voormalige militaire domein net voor Eikenlo; Dius sloeg de weg naar de verlaten barakken in, parkeerde de auto en zei: Laten we eerst even wandelen. Ik was te perplex om iets te zeggen.
​
Wanneer student Dius aanbelt bij zijn docent Anton en hem zijn vriendschap aanbiedt, begint alles in hun beide levens te schuiven. Wat hen bindt is hun verlangen om in een andere tijd te leven: de ruimte van de polders, de sublieme schilderkunst, schoonheid die verloren gaat. Met Dius vertelt Stefan Hertmans het levensverhaal van een onmodieuze kunstenaarsziel, in de grote traditie van de oude schildersbiografieën. Zoals gewoonlijk doet hij dat op een ingetogen, subtiele manier. Met mondjesmaat dient hij zijn lezers een langzaam voortschrijdend verhaal op, dat slechts ongemerkt onder de huid gaat kruipen. Wie afhaakt omdat het iets té traag voorbij kuiert, mist de clue.
​
De volgende zaterdag zat ik opnieuw achter de werktafel die Dius voor me had neergezet in de voorste ruimte van het gildehuis, net achter de keuken. We begonnen steeds meer als oude bekende met elkaar om te gaan, het was heel natuurlijk gegroeid, zo leek het wel. Van een leraar-studentverhouding was allang geen sprake meer. Op mijn tafel had hij twee schedels gezet; die waarvan ik dacht dat het een geitenkop was, bleek van een zeboekalf. Waar hij die vandaan had gehaald? Gewoon, van een Afrikaanse vriendin, lachte hij. En de menselijke schedel met drie grote gele tanden voorin, waardoor hij leek te grijnzen... Hoe hij daar aangekomen was? Bij een uitdrager ergens in Napels. In Napels?... Ook goed.
Het was bitterkoud. het vuur brandde in de oliedrum, maar dat kon amper de kilte verjagen. We hadden koffiegezet met water uit de put en vraten een heel pak speculaasjes weg. We wisselden de ene idiotie na de andere uit, tot we beiden de slappe lach kregen.
​
In Hertmans' nieuwste roman gebeurt heel weinig. Hoewel, tegelijk gebeurt er ook heel veel, voor wie elke mooi geformuleerde zin goed tot zich laat doordringen. En voor de echte meerwaardezoeker doorspekt de schrijver zijn roman dan ook nog eens met heel wat zaken die de cultureel onderlegde lezer flink bezig zal houden, maar enkel indien hij dat zelf wenst: verwijzingen, vaak naar oude Italiaanse meesters (Jacopo da Pontormo, Stefano Maderno, Vittore Carpaccio...), polyfonische gezangen of klassieke muziek van Ravel, Mahler, Korngold...). Wie de moeite neemt om al deze verwijzingen op te zoeken, krijgt van Hertmans zoveel meer terug dan enkel deze vlot leesbare roman. De lezer die zich die extra moeite niet wil getroosten, kan er zich toch tenminste iets bij voorstellen en kan op zijn beurt eveneens moeiteloos verder.
Op die manier biedt Dius ieder wat wils. Een sublieme aanrader dus.
****​
Taveirne, L. (2024), Wolf, Prometheus Amsterdam
Je trok de deur van je studentenkamer dicht, gooide de sleutel over je schouder, kocht met je laatste geld een ticket naar het noorden en weg was je. In een valse herinnering keek je aan het einde van de straat nog een keer achterom en zwaaide.
Eerst wisten we niet dat je weg was. We dachten dat je alleen maar vertrokken was om weer terug te komen. Mijn moeder keek onophoudelijk naar haar rode Nokia'tje.
De kamer die je achterliet leek op de kamer van iemand die haastig naar de winkel was vertrokken omdat hij nog iets vergeten was. Dat vertelde mijn jongste zus, die samen met mijn ouders naar je studentenkamer was gereden om na te gaan of je daar niet zat. Met z'n drieën gingen ze op de rand van je bed zitten wachten tot je terugkwam. Ik weet niet hoeveel tijd ze lieten verstrijken voor ze vonden dat het tijd was om weer op te staan. Mijn moeder nam je vuile was mee, mijn vader je vuilnisbak. Thuisgekomen vond hij daarin de snippers van een afscheidsbrief. De eerste zin. Het kladje van iets wat een goed afscheid had kunnen worden.
Lara Taveirne groeit op in een bruisend gezin van vijf kinderen. De jongste heet Wolf. Op z'n achttiende trekt hij de deur van zijn studentenkamer achter zich dicht om niets meer van zich te laten horen. Een half jaar na zijn verdwijning wordt zijn lichaam levenloos aangetroffen in een bos in Lapland. Onder zijn kleren vinden de speurders zijn dagboek terug, het verslag van zijn laatste reis naar het noorderlicht.
Tien jaar later slaat Lara het dagboek van haar overleden broer weer open. In Wolf kijkt ze terug op haar kinderjaren in een warm nest, de woelige maanden na Wolfs vermissing en de nog woeliger jaren na zijn dood. Op die manier maakt ze haar eigen reis, een zwerftocht van rouw, niet op zoek naar verklaringen, wel naar stipjes licht in de duisternis.
​
Jij bent bezig de zomer van je achttiende levensjaar te vieren. Iets waar onze ouders ontzettend veel belang aan hechten. Terwijl onze vrienden zich tijdens de zomermaanden moesten uitsloven in de koekjes- of visfabriek, stopten onze ouders ons wat extra geld toe voor reizen en festivals. Ze vonden dat we alles uit de zomer moesten halen wat erin zat. Zo kreeg ik een keer verschrikkelijk op mijn kop omdat mijn moeder me ver voor middernacht hoorde thuiskomen. Met gekruiste armen stond ze me boven aan de trap op te wachten. ‘Je denkt toch niet dat er nog zulke zomers zullen volgen?
​
Wat een opluchting. Ik lees weer! In een opwelling kocht ik in de boekhandel, voor een prikje in verhouding, de verzamelbundel 'De dertig beste verhalen' van Anton Tsjechov. Ik geraakte erg moeilijk doorheen de eerste drie verhalen, maar gaf niet graag op. Dat kostte me veel tijd en intussen bleef al het andere leeswerk op de plank liggen. Uiteindelijk moest ik me gewonnen geven en vervolgens vroeg ik me een tijdlang af hoe het verder moest met mijn leesijver. Er passeren mij immers niet veel boeken die ik niét tot het einde uitlees. Ik dwaalde dus rond in niemandsland en streamde dan intussen maar wat series. Tot de dag dat, tot mijn opluchting, Wolf van Lara Taveirne mij in handen viel. Ik was opnieuw vertrokken...
Wolf is een erg intiem boek, volledig gebaseerd op ware feiten en gevoelens. Na elke bladzijde voel je als lezer hoe de schrijfster alweer een klein stukje verlies van zich af heeft geschud en welke opluchting dat met zich meebrengt. Onderweg passeren ‘Into The Wild‘, ‘Voyage au Bout de la Nuit’, ‘Het Dagboek van Anne Frank’ en ‘On the Road’. Ook naar Roodkapje, Sneeuwwitje en Icarus wordt slim verwezen.
De verdwenen broer van Lara Taveirne, je ziet 'm niet maar hij is overal aanwezig. Hij is ongrijpbaar, maar herkenbaar. Met dit boek leeft hij weer. Een erg knap staaltje vertelkunst.
​
De beelden op Google Maps zijn vier zomers oud. Je bent een jongen van vijftien die buiten adem achter het camera-autootje aan fietst. Het laat zien hoe graag je bewaard wilde blijven, al strookt dat idee niet met je levenseinde. Misschien vond je het draaglijker om in herinneringen te mogen leven dan in het echt.
Intussen ben ik al drie straten van de verdwenen brug verwijderd, maar je blijft me trouw volgen. Maar dan ineens, ter hoogte van de fietsenwinkel, ben je weg. Ik draai een rondje, speur twee zijstraten af, keer terug naar de plek waar ik je het laatst heb gezien, maat je bent opgelost. Per ongeluk richt ik de pijl naar de lucht, die eindeloos groot en hemelsbauw is, maar ook daar ben je niet.
​
****​


Op de inkompoort van onze gemeentelijke begraafplaats staat in dikke, ongenadige letters: Wat gij zijt, zo waren wij. Wat wij zijn, zo wordet gij. Het is de Schopenhauer onder de kerkhofspreuken, de lijfspreuk van de doemdenkers, het soort motto dat levensvreugde zelfs geen eerlijke kans geeft. 'Het kan niet anders,' zeiden we toen we op een dag voorbij deingang van het kerkhof fietsten, 'of de bedenker van die spreuk is een gepatenteerd partypooper. Iemand die ervan houdt om zijn droefgeestigheid als een natte dweil in andermans gezicht te slaan.
'Gefeliciteerd met jullie huwelijk, Anne en Dieter. Maar vergeet niet: op een dag zijn jullie allebei hartstikke dood.' 'Mooi rapport, Keanu. Voor wat het waard is natuurlijk, want straks lig je gewoon te rotten onder de grond.'
​
Uitgerekend in het jaar waarin Stef Selfslagh zijn vader verliest, moet hij ook afscheid nemen van zijn zoon. Figuurlijk dan toch. Camu, de zoon in kwestie, heeft immers de pubergerechtigde leeftijd bereikt. Met alle 'ik ben hier wegs' en 'laat mij nu toch eens fucking gerusts' van dien. Even overweegt Stef om er gewoon mee te stoppen, met de opvoeding. In de plaats daarvan schrijft hij zijn zoon een lange brief. Over hun gedeelde liefde voor taal, Colombiaanse wenkbrauwen en M&M's. Over hun tweepersoonstrip naar Miami. Over nisnikan, het minst principiële woord in de Nederlandse taal. Over walvisvaders en dopsleutelsetvaders. Over de parallellen tussen volwassenheid en voetschimmel. Maar vooral: over de medogenloze spiegel die zijn opgroeiende zoon hem voorhoudt.
​
Stel dat er, ondanks ernstige vermoedens van het tegendeel, toch een leven na de dood blijkt te bestaan. En stel dat opi zich na zijn intakegesprek met Petrus aan de poorten van het hiernamaals mocht gaan aanbieden. Dan hoop ik uit de grond van mijn hart dat hij zijn entree heeft gemaakt met de woorden: 'Selfslagh is hier. Het kan beginnen regenen.'
Stef Selfslagh zijn debuut, Nisnikan, is prachtig. Elke zin is doordacht en zeer zorgvuldig opgebouwd. Geen overbodig woord valt er in dit boek te vinden. Maar let op, de liefhebber van een boeiende verhaallijn zal op zijn honger blijven zitten, want Nisnikan is een filosofisch boek waar op zich weinig of niets in gebeurt. Het is een lange brief van een vader aan zijn zoon, waarin de schrijver van hier naar daar wat rondmijmert. Verder niets. Maar dat mijmeren doet hij dan wel op zo'n mooie, boeiende manier dat het boek van begin tot eind aanvoelt als een warm bad. Zeker dan nog voor vaders die te maken hebben met opgroeiende zonen, zoals ondergetekende, en dus kunnen rekenen op heel wat passages die een vorm van herkenning met zich meebrengen.
​
​
****
Selfslagh, S. (2024), Nisnikan, Uitgeverij Pelckmans
​De dokter verontschuldigt zich tegenover Gwillem vanwege zijn taalgebruik. De wantoestanden in de stad kunnen hem opwinden. Mensen moeten naar de Wapper om een emmer schoon water. En dàt doen ze zelfs niet. Want ze denken dat water ongezond is. Natuurlijk is water ongezond. In de ruien, ja. De stad kan makkelijk water brengen tot in elke straat. Zelfs tot in de stegen. Voor gas hebben ze buizen. Voor perswater ook. Dan moet dat voor drinkwater ook kunnen. In de hotels en in het ziekenhuis hebben ze kranen waar water uitkomt. Waarom kan dat niet in de hele stad voorzien worden?
Gwillem leert dat de dokter, net als zijn moe Roos, een groot voorstander is van wassen. En dat hij met die mening alleen staat in de stad. Op veel verandering hoeven ze niet te hopen. De stad heeft andere zorgen. Brussel wil van Antwerpen een militaire burcht maken omdat ze nog altijd denken dat de Fransen terugkomen. De nieuwe koning is al even zot als de vorige. Het blijft een Duitser, dat is war. Maar de stad is aan vernieuwing toe om de toekomst aan te kunnen. Dit had het moment kunnen zijn, maar de heren maken liever ruzie over geld en macht in plaats van te zorgen voor hun volk.
De dokter haalt zijn horloge tevoorschijn en draait er een paar keer mee, om er zeker van te zijn dat de twaalf wel bovenaan staat. Wel, wel, wel, dat het al zo laat is. Van zo'n goed gesprek vergeet een mens de tijd.
​
Rozeke is eigenlijk het verhaal van Gwillemke, een roepnaam voor Guillaume. Gwillemke Van der Stighelen, de overgrootvader van de auteur, is een verlegen jongetje dat in de negentiende eeuw in een armoedig gezin wordt geboren, maar er in de twintigste eeuw in slaagt de juiste keuzes te maken en zo carrière te maken.
Gwillem is even eigenzinnig als sympathiek, even dwars als meegaand, maar als de dood nadert blijkt de rijke ondernemer vooral een oude man vol verborgen leed en schuldgevoelens.
Inspiratie vond Guillaume Van der Stighelen in historische archieven, foto’s, enkele persoonlijke familiedocumenten en veel vage herinneringen aan wat vroeger op familiefeesten werd verteld over de overgrootvader naar wie hij zelf werd vernoemd. Het resultaat is een dik, maar prachtig familie-epos, waarin de auteur zijn verschillende voorouders nauwkeurig beschrijft en laat evolueren, ten goede of ten kwade.
​
Een schande is het, zegt Victor, zoals de stad niets doet aan de armoe. Ze laten ze maar werken. Als ze doodvallen, komen er toch nieuwen. In de Kempen en het Waasland is het een en al miserie. Al dat volk komt naar de stad. De mannen eerst, dan volgen de vrouwen, en voor iedereen het goed en wel beseft komt er een heel nest bij. Met kleine ratten die door de smalle kelderraampjes passen en uitstekende saucijzen en potten paté meegappen. De gevangenissen zitten vol. Stokslagen mogen niet meer. De deftige burger voelt zich bedreigd. En wat doet de stad? Geld uitgeven aan potsierlijke gebouwen om Engelsen en Duitsers aan te trekken. Denkend dat ze de miserie kunnen oplossen door schoon volk te lokken.
'Ge moet geen rijk volk naar hier halen. Ge moet het volk dat hier is rijk maken.'
Guillaume had zijn bedenkingen bij de boutade van zijn vriend. Hij kende te veel sukkelaars die geboren waren om sukkelaar te blijven. Waar niks mee te doen was. Hoeveel kansen ze ook kregen, ze lieten ze liggen. Hij heeft het zelf ook niet allemaal in de schoot geworpen gekregen. Ja, hij was enig kind. En ja, zijn ouders hebben veel voor hem gedaan, maar hij heeft er wel iets van gemaakt.
​
Ik vond Rozeke in een boekenkast. Wat een gelukkige vondst! Een nieuw boek en dan nog van deze kwaliteit, zomaar te grabbel gelegd. Ik hoop dat de eerste eigenaar van het boek goed beseft wat hij of zij wegschonk, want deze eerste echte volwassenenroman van Guillaume Van der Stighelen is een schot in de roos.
In een vorig leven was de auteur reclamemaker (VTM kleurt je dag. Thuis is waar je Stella staat. Leo! ...) en mede-oprichter van een internationaal reclamebureau, columnist voor diverse kranten en tijdschriften. Hij schreef heel diverse boeken (van boeken over publiciteit tot gedichtenbundels) en werkte mee aan heel wat televisieprogramma's.
Kortom, Guillaume Van der Stighelen is een man van duizenden ideeën en vondsten. Rozeke, zijn eerste echte roman, laat er geen twijfel over bestaan: de man is ook een erg begenadigd schrijver. Het 460 pagina's dikke boek leest als een trein, laat de lezer geen moment los en blijft nadien ook nog erg plakken. Aan het einde van de rit is het moeilijk om de hoofdrolspeler en zijn familieleden weer los te laten. Buitengewoon prachtig!
​
*****
Van der Stighelen, G. (2023), Rozeke, Manteau Antwerpen


Wenen was veel drukker dan München. Toen we de stad binnenreden wist ik niet wat ik het eerst moest bekijken: de muren en vestingwerken, de nauwe straatjes waar de koetsen en wagens zich langs elkaar heen probeerden te wurmen, de grote pleinen met kraampjes waar ijs, limonade, amandelmelk en zoete broodjes werden verkocht of de hoge gebouwen met gewelven waar zich op de begane grond winkels en koffiehuizen bevonden. Er waren verschillende paleizen en elegante gebouwen in het tamelijk kleine centrum. In het midden stond de kathedraal met een toren die bekleed leek met filigraanwerk. Tegen de huizen, die dicht op elkaar stonden, zaten vrouwen vanalles te verkopen. Naast de deuren van de stallen lag het brandhout voor de kachels hoog opgestapeld. Te grote blokken werden voor de ingang in kleinere stukken gehakt.
De woningen op de tweede etage waren het populairst en daarmee ook het duurst. Je zat er boven het lawaai en de stank van de straten. Het nadeel was dat je het hout al die trappen op moest sjouwen.
Er was altijd wel iets te doen in de stad. De Weners hielden van plezier maken: ze organiseerden smulpartijen, bals, dierengevechten en vuurwerkvertoningen, en brachten elkaar serenades. Zo vaak we konden gingen we naar voorstellingen of liepen tussen de rijke burgers in het Prater en keken onze ogen uit.
​
Constanze, een van de vier dochters uit de muzikale familie Weber, ontmoet Wolfgang Amadeus Mozart terwijl hij op doorreis is naar Parijs. Ze raakt gefascineerd door hem, maar de componist heeft alleen maar oog voor haar zus Luise, die zijn huwelijksaanzoek echter van de hand wijst.
Jaren later, tijdens een gemaskerd bal in Wenen, komt Constanze Mozart echter opnieuw tegen. Dit keer klikt er wél tussen de twee, maar Mozarts vader geeft zijn zoon niet zomaar toestemming om te trouwen. Ondanks dat treden de twee toch in het huwelijk, al moet Constanz daarna toekijken hoe haar echtgenoot intensief samenwerkt met haar zus Luise en met andere zangeressen over wie hij lyrisch is.
Wanneer Mozart sterft laat hij Constanze achter met een berg schulden, twee kleine kinderen en stapels bladmuziek. Het wordt haar taak om zorg te dragen voor de muzikale erfenis van haar echtgenoot, terwijl zij ook haar eigen leven weer probeert verder te zetten.
​
Zijn blik was zo zacht dat ik mijn ogen moest neerslaan omdat ik mezelf niet vertrouwde. Hij voelde het aan, de schurk. Zijn hand kroop omhoog langs mijn zij, naar mijn middel. We zaten naast elkaar en luisterden naar het ruisen van de bladeren in de bomen. Hoe we in het gras terechtkwamen wist ik later niet precies meer. Ik lag daar met mijn rokken schaamteloos opgetrokken, Wolfgangs vingers raakten de binnenkant van mijn dijen aan. Mijn ogen stonden wijd open, verrast door de gevoelens die zijn strelingen in me losmaakten. Er spookte een melodie door mijn hoofd. Hij begon als één enkel strijkinstrument, zwol aan tot een kwartet en algauw barstte in mijn binnenste een heel orkest los op het ritme van zijn strelende handen. Wolfgang stopte en keek naar me, een glimlach om zijn mond.
​​
Ik las dit boek uit in Praag, een stad die naast onder andere Wenen toch ook onlosmakelijk verbonden is met Mozart. Hij was er een graag geziene gast die er zijn eigen opvoeringen kwam dirigeren, zoals zijn beroemd 'Le Nozze di Figaro'-opera. Na zijn overlijden zouden zijn twee zoons opgroeien in Praag, waar ook zij op hun beurt muzieklessen kregen. Een goede plaats dus om De erfenis van Mozart uit te lezen, want toch een mooie toevoeging aan de sfeerschepping. Helaas, zelfs ondanks dat gegeven bleef deze roman een vrij slap geheel. Het is moeilijk om aan te wijzen waar het schoentje knelt, maar ik doe een poging. Om te beginnen is er het eerste deel, dat vooral traag leest, overvloedig romantisch is en vooral ook al volledig werd samengevat op de achterflap van het boek. Het tweede knelpunt is het eeuwige wachten op een spanning die er nooit echt komt: heerst er rivaliteit tussen de twee zussen die dingen om Mozarts hand? Is het erg dat Mozarts vader geen toestemming geeft tot een huwelijk? Kent de componist het succes dat hij door zijn genialiteit verdient? Dat geniale, dat dwangmatige componeren tegen de klok, ook dat zit wel mee vervat in het verhaal, maar net zoals alle andere interessante elementen blijft ook dit wat te oppervlakkig.
En dan is er nog het grootste struikelblok. Met een veelbelovende titel als De erfenis van Mozart en de beloftevolle zin op de achterflap dat het boek zou gaan over een weduwe die voor de erfenis van haar briljante echtgenoot dient te zorgen... Wie dat interessant vindt, kan ineens doorbladeren naar hoofdstuk 45 en vervolgens enkel de laatste vier hoofdstukken lezen. inderdaad, dat viel me flink tegen, want uiteindelijk bleek dit hele boek dus gewoon een zoveelste poging om het (liefdes)leven van de componist op een zo eenvoudig mogelijke manier te overlopen, maar daar had ik voor mezelf dus weinig boodschap aan. Het doornemen van de Wikipedia-pagina over de componist was boeiender en efficiënter geweest. Ik onthoud dus de samenvatting op de achterflap en de laatste vier hoofdstukken. De andere 378 bladzijden zijn in mijn ogen overbodig. Jammer eigenlijk.
​
*
Roobol, F. (2017), De erfenis van Mozart, Ambo/Anthos Amsterdam
Huysmans, S. (2024), Iemand moest het doen, Koppernik Amsterdam
Het was de zesde keer dat ze de wandel- en fietszoektocht organiseerde. Ze was er toevallig ingerold vanuit de christelijke vrouwenbond, een van de organiserende verenigingen. Sinds een eerste succesvolle editie met minstens 230 deelnemers, waarvan een honderdtal wandelend en de rest te fiets, was haar gedrevenheid gegroeid. Zij was degene die in november de startvergadering initieerde, als niemand in het hoofd zat met fietsen, wandelen en zoeken. Zij was degene die op het einde van de bijeenkomst een 'to do'-lijstje ronddeelde.
Het aantal deelnemers was in zes jaar verdrievoudigd. De zoektocht werd een begrip in de buurt. Zelf had ze nog nooit het parcours afgelegd. Ze was een stijve plank. Niet letterlijk, maar toch bijna. Als ze wandelde, leek het alsof er stokken in haar broekspijpen zaten en een spaanderplaat tegen haar rug was geschroefd.
Een goeie organisatie begon met goeie vragen. Op het internet en in gespecialiseerde boeken verzamelde ze opgaven, drie vierde waarop ze zelf het antwoord kende, een kwart wat haar betrof uiterst moeilijk. Het was dan wel voor kinderen bedoeld, makkelijk mocht het ook niet zijn. Het werd kinderen vaak genoeg makkelijk gemaakt.
​​
Iemand moest het doen neemt de lezer mee naar de Kapelstraat, een straat waar ieder van ons zeker al eens eerder is geweest. Terwijl de vooruitgang onverbiddelijk binnendringt, verkommert de kapel bij de ingang van het dorp, droomt een dochter van de verre stad, zet een oude notelaar zich schrap en probeert een gepensioneerde vuilnisman de wereld een beetje beter te maken. De mensen die de Kapelstraat bewonen zijn ons allen bekend. Het zijn geen karikaturen van zichzelf, geen personages uit FC De Kampioenen, maar mensen van vlees en bloed met hun eigen kleine zorgen en problemen. In deze tweede roman van Sanne Huysmans lijkt op het eerste zicht weinig te gebeuren. Een echt duidelijk, rechtlijnig verhaal laat de schrijfster achterwege. Wat we als lezer voorgeschoteld krijgen is een raamvertelling, opgebouwd met reflecties en dagelijkse bekommernissen van de verschillende personages.
​
Nondepie, wat was dat? Ze schoof haar masker naar boven en liep in peignoir naar het voorste raam. Ze was oordoppen beginnen dragen 's nachts, maar dan nog werd ze gewekt door het minste onverwachte geluid. Bol lag de hele nacht op zijn rug en snurkte luider dan het straatlawaai. Als Bol zou sterven in zijn slaap zou hij al goed liggen, de begrafenisondernemer zou er amper werk aan hebben. Zelfs zijn handen lagen al op zijn borst.
Ze takelde de rolluiken op met het geluid van een machinegeweer. Eerst kwamen de naden open en het licht viel in parallelle stippellijnen binnen. Ze bleef trekken aan het lint en onderaan het venster werd de lichtbalk groter. Ze stopte zodra er een meetlat verticaal tussen kon, niet meer. Het was beter om de voorgeven lang genoeg gesloten te houden om pottenkijkers geen kans te geven. Ze nam een kussen uit het logeerbed dat nog nooit was beslapen en legde het op de grond. Met har knieën ging er erop zitten, ellebogen op de vensterbank, zoals ze indertijd haar weesgegroetjes opzegde op de knielbank. Ze bekeek hem uit de hoogte, maar de man met de spade keek niet op.
​
Met Iemand moest het doen schetst Sanne Huysmans een intiem portret van de onopgemerkte mens, de 'doorsnee Vlaming'. Ze bouwt haar kleine verhaaltjes op zoals eerder Louis Paul Boon of Walter Van den Broeck dat deden binnen hun oeuvre. Het zijn vluchtige karakterschetsen met heel wat losse draadjes. Dit boek moet het hebben van de poëzie die te vinden is in kleine handelingen en interacties. Iemand moest het doen is niet spannend, nergens hartverscheurend of overrompelend, maar zeer intiem en innemend. Het is een ode aan het leven zoals het is. Of geweest is, want de wereld zoals die in dit boek werd beschreven is stilaan aan het verdwijnen, door vooruitgang en modernisering, door de onverschilligheid die mensen steeds vaker aan de dag leggen tegenover buren en dorpsgenoten. Iemand moest het doen gaat dan ook over de noodzaak van dienstbaarheid en de tragiek van verwachtingen, maar het is vooral een portret van een gemeenschap die vasthoudt aan de waarden die ze dreigt te verliezen.
​
'Excuseer, mevrouw. Wij zijn van de nutsmaatschappij. Wij komen uw internetaansluiting installeren.'
'Wat zegt u?'
'Uw internetaansluiting.'
'Ik versta u niet.'
'We zijn hier om een kabel te leggen die u zal verbinden met het internet, met de hele wereld.'
'Dat moet ik niet hebben.'
​​
****

Ik staarde met open mond naar het dossier. Het was zover. Voor de eerste keer in mijn lange, menigvuldige bestaan werd er een oorlog aangekondigd. Het was een teken. Ik keek even naar boven en besefte algauw dat ik niet gelovig was, maar het was een automatisme dat mij van jongs af aan was aangeleerd.
Dit was mijn kans. Het was een opportuniteit om de reden van mijn bestaan om te keren. Voor de eerste keer kon ik een oorlog voorkomen in plaats van veroorzaken. Want Frans Ferdinand was uit op oorlog, zoveel was duidelijk. Hij wilde een revolutie ontketenen, iets wat hem in een vorig leven in Servië niet was gelukt. Daar was hij al bij de eerste de beste opstand voor mijn ogen neergeschoten.
Al leek er ook een tegenstelling in het dossier te zitten. De troon interesseerde Frans niet, dus waarom deed hij dan zoveel moeite om een oorlog te ontketenen? Was het pure wraak op zijn oom die hem dreef? Best mogelijk, de meest tragische gebeurtenissen vinden hun oorsprong in een persoonlijke vendetta.
Ides Janssens is leraar in Antwerpen. Hij vertelt zijn studenten graag dat geschiedenis slechts een herinnering van de mens is. Dat weet hij zelf maar al te goed. Hij was er immers bij tijdens enkele cruciale momenten in de geschiedenis. Hij weet zeer goed hoe de oorlog om Troje eigenlijk écht begon, waarom Caesar de Gallische stam van de Belgen aanviel of Godfried van Bouillon met zijn leger opdaagde voor de poorten van Jeruzalem. Er ontbreekt in de geschiedenisboeken namelijk één naam; die van de katalysator, de aansteker van alle belangrijke oorlogen zelf. Het is Ides. Niet dat hij het zelf zo wil; hij is geen incarnatie van de duivel, of zo... Het overkomt hem allemaal onbedoeld. Wanneer hij in 1914 op een koffer stuit van de Engelse geheime dienst vindt hij een dossier over de Oostenrijkse kroonprins, Frans Ferdinand. Ides beschouwt het vinden van deze informatie als een buitenkans. Het is zijn kans om de rollen om te keren en dit keer in gunstige zin de loop van de geschiedenis te veranderen.
1509.
Montmartre was veranderd. Niet onlogisch na bijna tweehonderd jaar. Het dorpje leek niet meer op de bijna verlaten plek op een bult buiten Parijs, waar velden de boerderijen overwoekerden. Er waren heel wat huizen bijgebouwd, waarschijnlijk door mensen die aangetrokken werden door de nabijheid van de stad, maar toch hun eigen stukje grond wilden verbouwen. Een verkavelingsproces dat de oorspronkelijke bewoners niet in dank afnamen.
Het was 12 juni en ik wachtte op Helena, zoals afgesproken. Ondanks de helderheid van onze afspraak, was het geen sinecure geweest om die na te komen. Na jaren sparen had ik eindelijk genoeg geld om de reis van Milaan naar Parijs te maken, en nu stond ik hier voor het vijfde jaar op rij. En telkens opnieuw vroeg ik me af of we de afspraak niet meer waterdicht konden maken. Want wat als Helena op dit moment een meisje van pakweg twee jaar oud was? Dan zou ik hier nog twintig jaar naartoe kunnen komen zonder haar te zien. Wat als ze te arm was om te komen? Wat als ze veel ouder was dan ik en de voorbije dertig jaar hier al op mij had staan wachten? Elk jaar vraten die gedachten aan me, maar er was geen manier om ze te doen verdwijnen. Eerst moest ik Helena terugzien en dat kon alleen maar door op haar te wachten.
Er zitten wel wat nadelen aan de voortdurende reïncarnaties die Ides doorheen de loop van de geschiedenis moet ondergaan. Hij is immers niet alleen. Ook enkele andere sleutelfiguren duiken telkens weer op in verschillende periodes. Ides tracht zoveel mogelijk Helena terug te zien, zijn vriendin om wie ooit de oorlog in Troje werd uitgevochten. Maar ook figuren als Paris en Menelaos keren telkens weer terug om steeds opnieuw de rol te spelen die hen het beste past. Ides heeft hen natuurlijk meteen door wanneer hij hen herkent, telkens op andere plaatsen en tijdstippen, binnen een andere context, met een andere naam en in een andere gedaante.
​​
Heb ik net het beste boek gelezen dat ik dit jaar in handen zal hebben gehad? Het zou zomaar eens kunnen. Jonas Boets is natuurlijk niet zomaar de eerste de beste schrijver. Hij is een vakman, al leest zijn palmares niet meteen als een lijst waarin mezelf kan vinden als fan van het eerste uur. Naast manager van de kinderzender KZoom, VRT Nu en Streamz is Boets altijd immers altijd al auteur geweest, maar dan in de eerste plaats van jeugdboeken (Sam Smith, Little Liars Club) en thrillers rond o.a. Pieter Aspes commissaris Van In. Niet helemaal mijn soort leesvoer dus, maar Man van Vele Oorlogen wordt beschouwd als zijn eerste échte roman voor volwassenen; zijn 'literair debuut' wordt dat dan op de achterflap genoemd. En wat voor een debuut!
Boets komt zeer inventief uit de hoek. Hij haakt een lappendeken van stukjes geschiedenis bij elkaar en verweeft ze tot één groot geheel, waarbij tijd en ruimte vervagen, maar de hoofdrolspelers in wezen dezelfde blijven doorheen de geschiedenis van de mensheid. Man van vele Oorlogen is een zeer slim boek: het is diepgaand, stemt tot nadenken, maar is anderzijds toch ook zeer geschikt voor een gevarieerd publiek van lezers, jong en oud, die gewoon willen genieten van een tiental kortverhalen die ook op zich al zeer boeiend zijn, los van het grotere geheel. Binnen een jaar lees ik deze roman met plezier nog eens opnieuw. Ik kijk er nu alvast naar uit om de stommiteit te herlezen die Ides in 1336 als troubadour uithaalde aan het hof van de Engelse koning Edward III.
​
​
*****
Boets, J. (2024), Man van vele oorlogen,
Uitgeverij Tzara/Standaard Uitgeverij nv, Antwerpen

Van den Bemd, G.-J. (2024), Lex, Uitgeverij Manteau/
Standaard Uitgeverij nv, Antwerpen
Een halfjaar geleden was Lex Houtdijk gestopt bij de krant. Hij had ontslag genomen, niet gekregen. Dat onderscheid vond hij belangrijk, omdat het aangaf dat hij de regie in eigen hand had gehouden, ook al werd dat niet door iedereen geloofd. Jasper, Karla's vader, ging ervan uit dat hij wel degelijk was ontslagen, omdat hij niet functioneerde, of omdat er iets op zijn werk was voorgevallen waardoor hij moest vertrekken. Wie zou zo dom zijn om zelf ontslag te nemen? (...) Zijn vrienden en kennissen noemden zijn beslissing om zijn baan op te zeggen verstandig, sommige zelfs stoer. Ze kenden zijn geweeklaag over het management, hun voortdurend wisselende ideeën over de te volgen koers, de toewijzing van steeds andere portefeuilles. De vraag 'had je een burn-out?' bleef meestal onuitgesproken. Hij ontkende sowieso, ook voor zichzelf. Ik heb net op tijd de stekker eruit getrokken, hield hij zichzelf en anderen voor.
​
Lex is de laatste tijd niet de plezierigste man om mee samen te leven. Zijn beslissing om zijn baan op te zeggen en fulltime-schrijver te worden was misschien toch niet zo verstandig. Het schrijven wil niet meer vlotten, nieuwe ideeën blijven uit. Dan ziet zijn vriendin tijdens haar wekelijkse hardlooprondje iets opvallends: een man parkeert zijn auto, haalt een betaalbewijsje uit de automaat en rijdt meteen weer weg. Een week later gebeurt hetzelfde. Het vormt het intrigerende begin van een nieuwe roman waar Lex zichzelf helemaal gemotiveerd ingooit. Hij achterhaalt de identiteit van de man en maakt hem tot hoofdpersonage. Maar dat had hij beter niet kunnen doen.
​​
Wander Van Aalst was op tijd van huis vertrokken, alleen zonder rekening te houden met parkeerproblemen - dit was Breda, geen Amsterdam - maar uiteindelijk had hij een plekje gevonden, helemaal achteraan op de lerarenparkeerplaats. Tenminste, hij nam aan dat het de parkeerplaats voor leraren was, maar met die verwende gymnasiasten wist je dat maar nooit. Natuurlijk kregen ze allemaal voor hun verjaardag rijlessen cadeau, sommigen ook een auto zodra ze hun rijbewijs hadden gehaald. Een cabrio. Maar nu stond het terrein vol met auto's van mensen die uit vrije wil filosofielessen volgden, of zoals hij, een taalcursus. Hoewel, van vrije wil was er bij hem geen sprake. Het hoofdkantoor van Schoester stond erop dat hij zijn Engels bijspijkerde. We hebben helemaal geen Engelssprekende klanten, had hij tegengeworpen, maar daar was het hen juist om te doen. Dus zat hij de komende twintig weken elke donderdagavond in een klaslokaal van het Stedelijk Gymnasium voor een cursus Advanced Business English.
​
Wander moet op aandringen van zijn hoofdkantoor zijn Engels bijspijkeren. Een beetje tegen z'n zin sleept hij zichzelf naar de eerste les toe, maar dat blijkt mee te vallen. Hij komt immers meteen goed overeen met een andere, veel jongere cursiste, Dolly. Samen voeren ze de verplichte dialoogjes waar hun lerares hen mee opzadelt. Wander begint zich gaandeweg af te vragen wat voor leven Dolly buiten de wekelijkse taalcursus zou kunnen leiden. Hij trekt op onderzoek uit en komt vrij snel wat over haar te weten. Maar dat had hij beter niet kunnen doen.
​
Gert-Jan van den Bemd presteert met zijn meest recente roman, Lex, wat zijn protagonist niet voor elkaar krijgt, namelijk een overtuigende bestseller bij elkaar te schrijven. Lex is immers een zelfverklaard schrijver wiens ambitie groter is dan zijn talent. Gelukkig heeft hij Karla, die hem volop steunt en aanmoedigt. Behalve dan misschien in het idee dat Lex zo nodig een ouderwetse schrijfmachine van de rommelmarkt mee naar huis moest brengen.
Ook de andere hoofdrolspeler die van den Bemd opvoert is een sukkel. Wander verliest zichzelf - hoe kan het anders - in zijn fascinatie voor de jonge vrouw die hij via zijn taallessen leert kennen, hoewel ook hij thuis een partner heeft die met hem begaan is.
Zo voert de schrijver een handvol personages op die met elkaar in interactie gaan en er eigenlijk volop een potje van maken. Tenminste, de mannen dan toch.
Eerder las ik van dezelfde schrijver ook al Branco & Julia, een geslaagde roman die mij zodanig bijbleef (zie de recensie hier ergens verderop) dat ik mij zijn nieuwste boek zonder aarzelen aanschafte. Terecht, zo bleek, want opnieuw wist de auteur mij vanaf de eerste bladzijde te boeien. De personages in Lex, ook de randpersonages, werden goed uitgewerkt en de spanning binnen de goed uitgewerkte plot werd gaandeweg opgevoerd. Aanvankelijk kabbelt het verhaal nog rustig verder, wel steeds met genoeg wendingen en gebeurtenissen om mij als lezer bij de les te houden, maar ergens rond bladzijde 142 schiet deze roman - ik zou evengoed 'thriller' kunnen zeggen - pas écht goed uit de startblokken. Een mengeling van tristesse, zelfmedelijden, domme onbezonnenheid, foute beslissingen, uit de hand gelopen acties... zorgt ervoor dat beide mannen er een potje van maken. Meer mag ik daarover niet zeggen om zo weinig mogelijk elementen van de plot te verklappen. Lex is een knap bedacht zomerboek dat mijn lange treinrit naar Brugge (en weer terug) aanzienlijk heeft verkort.
​
'We kunnen elkaar toch blijven zien?' Hij hoorde zelf hoe pathetisch hij klonk.
'Ik denk niet...'
'Eén keer in de week, net als nu.'
'Dacht je dat nou echt? Ik zou dat niet kunnen.'
Hij hoorde iets in haar stem dat hij nooit eerder had gehoord. Een kille, afstandelijke klank die hem op een bepaalde manier niet eens verraste.
'Dacht je nou echt dat ik er iemand op na zou houden?'
Iemand, hij was een 'iemand'.
'Wat jij doet met Laurentien zou ik nooit kunnen.'
'Hou Laurentien erbuiten, je kent haar niet eens.'
'Waarom bekijk je het zo negatief? We hebben het toch leuk gehad?'
Ze liet het klinken alsof ze hun periode samen beschouwde als een lollig intermezzo. Ze had seks met hem gehad als tijdverdrijf, om haar saaie bestaan te doorbreken, om de routine niet te verliezen. Nu ze de draad met Hugo weer oppakte, werd hij gedumpt.
​
****​​​

Het was in 1959 dat Florence Green aan het einde van de nacht soms niet met zekerheid kon zeggen of ze wel geslapen had. Dat kwam doordat ze piekerde over de aanschaf van een klein pand, Old House, met een bijbehorend pakhuis aan het water. Ze wilde er een boekhandel beginnen, de enige in Hardborough. Het was waarschijnlijk de twijfel die haar uit haar slaap hield. (...) Ze had een vriendelijk karakter, alhoewel je daar weinig aan hebt als het aankomt op zelfbehoud. Al meer dan acht van haar vijftig levensjaren woonde ze in Hardborough, waar ze leefde van het bescheiden geldbedrag dat haar overleden echtgenoot haar had nagelaten. De laatste tijd was ze zich gaan afvragen of ze niet de plicht had zichzelf, en mogelijk ook anderen, duidelijk te maken dat zij ook bestaansrecht had. Het hoofd boven water houden werd vaak beschouwd als het enige wat je in de koude en heldere lucht van East Anglia kon verdragen. Erop of eronder, zo dachten de mensen - je werd heel oud of je verdween rechtstreeks in de zilte grond van het kerkhof.
Engeland, vroege jaren zestig. Het geïsoleerde kustplaatsje Hardborough wordt geteisterd door overstromingen en wateroverlast. Een weduwe van middelbare leeftijd koopt een prachtig (maar vochtig) historisch pand in de hoofdstraat. Ze is vastbesloten daar een boekhandel te beginnen, maar waar ze geen rekening mee heeft gehouden zijn de inwoners van het dorp, die een eigen mening blijken te hebben over haar onderneming.
In het nawoord bij De Boekhandel wordt in en korte biografie vermeld hoezeer Penelope Fitzgerald (1916-2000) een ondergewaardeerd schrijfster was, die pas op haar 58ste haar eerste roman schreef en in de jaren daarna als verrassende kandidate de Booker Prize won. Op de voor- en achterkant van dit romannetje wordt de schrijfster in allerlei quotes bewierookt: 'Van alle Engelse schrijfsters van de 20ste eeuw is zij onbetwist de allergrootste' (Philip Hensher), 'Haar romans waren meesterwerken' (The Guardian), 'Als het gaat om de nalatenschap van Jane Austen komt Fitzgerald daar het dichtst bij in de buurt' (A.S.Byatt)... Ik vond dit dunne boekje in een ruilkastje en meende een meesterwerk in handen te hebben. Een godvergeten Engels kuststadje, een oud historisch pand, een boekhandel... En dat allemaal neergeschreven door een topschrijfster. What could possibly go wrong, my dear?
Op de eerste avond in september die met recht koud genoemd kon worden, zaten ze, nadat de winkel gesloten was, als dames in de twee comfortabele stoelen in de woonkamer. Toen stond het meisje op om in het achterhuis de ketel op te zetten en Florence luisterde naar het klateren van het kraanwater, gevolgd door het metaalachtige geluid van het rode koekblik met de kroning in Westminster Abbey erop, dat met een klap op het theeblad werd neergezet.
'Wij hebben thuis een blauw blik, ook met Westminster Abbey, maar daarop gaat de optocht het hele blik rond.'
'Ik zet de kachel aan,' zei Florence, die niet gewend was aan stilzitten.
'Mijn moeder vindt die petroleumkachels niet veilig.'
'Ze kunnen geen kwaad als je ze maar op tijd schoonmaakt en voorkomt dat er tocht van twee kanten tegelijk komt,' antwoordde Florence, terwijl ze het dopje van het reservoir stevig vastdraaide. Zij mocht ook best weleens gelijk hebben.
De boeken van Penelope Fitzgerald werden ooit allicht massaal verkocht aan oude, Engelse dametjes die op zondagnamiddag al eens graag een makkelijk romannetje lazen en tussendoor met plezier naar BBC-drama's op tv mochten kijken. In werkelijkheid is De Boekhandel een stomvervelend boekje over een ambitieuze dame die haar droom probeert te vervullen, maar helemaal niet krachtdadig of vastberaden is, en daardoor dan ook al te makkelijk wordt tegengewerkt door anderen die het niet eens zijn met haar plannen. Wat volgt is een brokje afgunst tussen oude Engelse dametjes onderling en typisch Britse, karikaturale randfiguren die dienen als overbodige opvulling van het gebeuren. Dat vat het verhaal zowat helemaal samen, want verder gebeurt er weinig of niks. Effectief aan het boek beginnen zou zonde zijn van uw tijd.
​​
*​
Fitzgerald, P. (1978/2015), De Boekhandel, Uitgeverij Karmijn, Elburg

Na mijn vruchteloze zoektocht naar een monument rij ik diezelfde middag nog tot net buiten het kleine dorpscentrum. Daar stuur ik mijn auto de oprit van een witgekalkt huis op. Dit is de plek waar alles op die 22ste augustus 1944 begon. Ik blijf een paar tellen zitten en neem de oude herberg in mij op. Het langgerekte gebouw ligt een meter of vijf van de drukke steenweg, met de voorgevel een beetje schuin, ietwat verlegen zelfs, naar de vluchtige passanten gericht. In het midden van de gevel bevindt zich de voordeur, met aan weerskanten twee smalle ramen. Daarboven begint meteen het schuine dak, met centraal een uitspringende dakkapel. Daaronder moet ooit het uithangbord van het café hebben gehangen: herberg In de Dorstige Herten. (...)
Op 22 augustus 1944 werden mijn overgrootvader Willem en zijn vader Lambert hier neergeschoten. Drie broers van Willem werden opgepakt en keerden nooit meer terug. Met die informatie moet ik het al jaren doen.
​
Bij een Duitse razzia in het Limburgse Molenbeersel, net voor de bevrijding, wordt de familie van auteur Timmie Van Diepen zwaar getroffen. Vijf mensen van hetzelfde gezin overleven de oorlog niet, onder wie zijn overgrootvader Willem. De actie blijkt een vergelding voor de aanslag op een Duitse soldaat. Vreemd genoeg lijkt achteraf niemand te weten waarom de herberg van deze familie net het doelwit werd. Volgens de officiële versie van het verhaal was het een vergissing, maar klopt dat wel? Wie schoot de Duitse soldaat neer? En waarom was er na de oorlog geen herdenking voor de toevallige slachtoffers? In De Razzia gaat historicus en journalist Timmie Van Diepen op zoek naar antwoorden. Hij reconstrueert de bewuste dag aan de hand van duizenden pagina's processtukken, getuigenverhoren en interviews met tientallen betrokkenen en nabestaanden.
Normaal is het niet mijn gewoonte om op deze blog recensies neer te schrijven over non-fictie-boeken. Ik lees wat dat betreft dus wel eens een boek waarmee ik achteraf niets doe: biografieën, kunst- en fotografie-uitgaven, documentaire boeken... Ik pikte De Razzia op in de boekhandel bij de stand van geschiedkundige naslagwerken en was meteen geïnteresseerd, al begon ik het dus niet te lezen met het schrijven van een recensie in gedachten. Pas gaandeweg begon het mij te dagen dat De Razzia niet zomaar enkel een resultaat is van historisch onderzoek. De realiteit overtreft hier namelijk elke vorm van fictie. Auteur Timmie Van Diepen boorde toevallig een verhaal aan dat hij allicht zelf nooit had kunnen verzinnen. Zijn zoektocht naar de waarheid is dusdanig boeiend dat het resultaat leest als een trein.
​​
Ik ben in dezelfde val gelopen als de rest van het dorp. Ik zocht de antwoorden in de directe omgeving. Bij familieleden, getuigen en dorpsbewoners. Pas daarna wilde ik verder uitzoomen. Maar net door die strategie, door eerst zo diep in het dorp te duiken, sloeg ook bij mij de onvermijdelijke tunnelvisie toe. Zo sukkelde ik in de doodlopende straat waar het halve dorp zich al ruim zeventig jaar lang in had vastgereden. De weg die leidde naar de conclusie dat de vluchtende Albert Conen de schuld was van wat er gebeurde in de herberg. Dat verhaal was zo hardnekkig dat het niet alleen een eigen leven ging leiden, maar ook de rest van die ochtend overschaduwde. Als een branddeken die over een vuurhaard wordt geworpen en er nooit meer werd afgehaald. De echte oorzaak van de razzia, de vonk die alles in gang zette, verdween daardoor uit beeld. Die vonk, dat was de aanslag op de Duitse soldaat in Kessenich.
​
In De Razzia legt de auteur een ietwat toevallige vondst bloot, in die zin dat hij op zoek gaat naar een vrij eenvoudig antwoord op een simpele vraag: wie doodde zijn overgrootvader. Maar hij graaft steeds dieper en dieper, blijft ijverig zoeken tot hij op dingen stuit die groter zijn dan hij vooraf had vermoed. Zo begint hij tijdens zijn onderzoek zaken bloot te leggen waarvan hij zelf niet kon vermoeden dat ze aan de oppervlakte zouden komen. Het kostte hem dan ook meer dan tien jaar om, zeventig jaar na de feiten, de ware toedracht van de gebeurtenissen nog te achterhalen. Hij raadpleegde heel wat archieven, nam duizenden bladzijden aan dagboeknotities door, processen-verbaal en rechtbankverslagen en nam meer dan vijftig interviews af. Zijn historische opleiding wist Van Diepen mooi te combineren met zijn journalistieke vaardigheden, waardoor het resultaat vol 'droge feiten' uiteindelijk leest als een whodunnit. Vele schrijvers zouden de ontdekte feiten nog extra overgieten met een flinke saus fictie, maar dat vond Van Diepen heel terecht onnodig. Hij beperkte zich tot de feiten en dat blijkt meer dan genoeg. Zijn ontdekkingstocht beperkt zich immers niet enkel tot Molenbeersel en de omliggende gemeenten, maar voert hem ook langs kampen als Neuengamme en Breendonk. De lokale geschiedenis van Molenbeersel bevond zich in een veel grotere verhalen van geweld en misdaden die de provincie Limburg troffen tijdens die laatste oorlogsmaanden. Partizanen, het VNV, het verzet, DeVlag... Iedere inwoner van het bescheiden dorp leek een kant te hebben gekozen. Was dat dan de kant van de bezetter of die van het verzet? Dat was natuurlijk telkens de vraag. En dat is het punt waarop de zaken ingewikkeld werden.
De Razzia is een zeer fijn boek om te lezen, want Van Diepen weegt zeer zorgvuldig af wat écht relevant is en wat slechts randinformatie zou zijn. De ontknoping blijkt eenvoudig, logisch én verrassend tegelijk. Méér mag daarover uiteraard niet gezegd worden. Het leuke is wel dat de auteur het meteen ook gedaan kreeg dat er voor de voornaamste hoofdrolspelers uit zijn boek uiteindelijk een gedenkplaat werd onthuld, iets waar de geïnteresseerde lezer ter plaatse naar kan gaan kijken, en wat meteen ook weer duidelijk maakt dat de gebeurtenissen in dit boek wel degelijk echt hebben plaatsgevonden.
De Razzia is een spannende, zorgvuldig opgebouwde roman die zeer vlot leest en voortdurend boeiend blijft; een stukje lokale geschiedenis, op de best mogelijke manier vastgelegd.
​
***
Van Diepen, T. (2024), De Razzia, Pelckmans Uitgevers nv


Zodra Winston een van de opdrachten had afgehandeld, maakte hij zijn correcties in spreekschrift met een paperclip vast aan het desbetreffende nummer Van de Times en stopte hij het geheel in de buizenpost. Daarna verfrommelde hij met een praktisch onbewust gebaar de opdracht en de eventuele aantekeningen die hij had gemaakt, en liet die vallen in het geheugengat, zodat ze door de vlammen konden worden verteerd.
Wat er gebeurde in de onzichtbare doolhof waar de buizenpost heen leidde, wist hij niet precies, maar wel in grote lijnen. Zodra alle correcties die op een bepaald moment nodig waren voor een nummer van de Times, waren verzameld en vergeleken, werd zo'n nummer herdrukt, het oorspronkelijke exemplaar werd vernietigd en het verbeterd in plaats daarvan opgeborgen in de leggers. Dit proces van voortdurend wijziging werd niet alleen op kranten toegepast, maar ook op boeken, tijdschriften, pamfletten, posters, strooibiljetten, films, geluidsopnamen, karikaturen, foto's... Op elke vorm van literatuur die ooit enige politieke of ideologische betekenis kon bevatten.
​
Het grote verhaal uit Orwells klassieker 1984 is zo'n vijfenzeventig jaar na z'n eerste publicatie wel bij iedere literatuurliefhebber bekend. Een ambtenaar op het Ministerie van Waarheid, Winston Smith, raakt verstrikt in een strijd tegen de Partij en wordt tegelijk ook gekweld door zijn gedoemde, want verboden liefde voor Julia. In Orwells steeds weer herdrukte anti-utopie verkeert de wereld in de verstikkende greep van een systeem dat is gebaseerd is op angst, haat en wreedheid en dat iedere vorm van persoonlijke vrijheid en individualiteit uitsluit. De roman zou in 1950 een blauwdruk blijken van alle dictatoriale regimes ter wereld. Hetgeen het daarbij meest verbaasde: Orwell situeerde zijn verhaal gewoon in Engeland, waarmee hij aantoonde dat zo'n regime niet persé hoeft te bestaan aan de andere kant van de wereld, maar dat het ook gewoon hier kan ontstaan, in de eigen achtertuin.
​
Op dat moment hoorde hij snelle voetstappen op de trap. Julia kwam de kamer binnenstormen. Ze droeg een gereedschapstas van grof bruin canvas, waarmee hij haar wel eens had zien zeulen op het ministerie. Hij liep op haar toe om haar in zijn armen te nemen, maar zij maakte zich vrijwel meteen weer los, ook omdat z de tas nog droeg.
'Eén ogenblik,' zei ze. 'Geef me eerst even de kans te laten zien wat ik heb meegebracht. Heb jij van die smerige Victorie-koffie meegebracht? Dat dacht ik wel. Gooi maar weg, dat hebben we niet nodig. Kijk maar eens hier.'
Ze knielde, opende de tas en gooide een paar Engelse sleutels en een schroevendraaier, die in het bovenvak lagen, naar buiten. Daaronder lagen een aantal keurige pakjes in papier. Eerst gaf ze Winston een pakje dat eigenaardig en toch vaag bekend aanvoelde. Het was gevuld met een zwaar spul, als zand; het gaf mee waar je het aanraakte. (...) De geur vulde de kamer al. Een volle, warme geur die een uitstraling uit zijn vroege jeugd leek, maar die je zelfs tegenwoordig nog wel eens tegenkwam, wanneer ze je uit een gang tegemoetkwam voordat een deur werd dichtgeslagen, of zich op geheimzinnige wijze verspreidde in een drukke straat, even werd opgesnoven en dan weer vervluchtigde.
'Dat is koffie,' mompelde hij. 'Echte koffie.'
'Dat is Kernpartij-koffie. Het is een hele kilo,' zei ze.
​
Ik las Orwells oorspronkelijke versie nog eens opnieuw, dertig jaar nadat ik het voor het eerst las. Destijds was ik twintig en las ik het boek op de bus, onderweg naar het donkere, winterse Borgerhout waar ik studeerde aan de kunsthogeschool. Vandaag ben ik een vijftiger, ouder en bijna een beetje wijzer dus, en ik was benieuwd of het boek me nog even erg zou beklijven als toen. Ik had het in 1994 voor mezelf uitgeroepen tot het 'beste boek ooit', maar veel vergelijkingsmateriaal had ik destijds nog niet.
Uiteraard is Orwells klassieker van dusdanige, tijdloze kwaliteit dat hij vandaag nog steeds moeiteloos overeind blijft. Maar toch... Wat ik doorheen de jaren vergeten was, maar wat wel typisch is voor de tijd waarin hij zijn roman schreef, is de moed om als schrijver het eigenlijke verhaal te pauzeren en volop uit te pakken met een uitgebreid, lang(dradig) hoofdstuk vol politieke verduidelijking. Alle subtiliteit waarbij de lezer tot dan toe tussen de regels door maar moest begrijpen hoe de maatschappij uit het boek precies in elkaar zat, werd overboord gegooid. Niets liet Orwell aan het toeval over toen hij haarfijn begon uit te leggen hoe hij zijn utopische doemwereld precies voor ogen had. Ik moet toegeven dat hij me daarbij na drie bladzijden kwijt was. Eerst probeerde ik nog de volgende paar bladzijden diagonaal door te nemen, maar het mocht niet baten. Ik sloeg de rest van het hoofdstuk over en pikte het eigenlijke verhaal terug op. Achteraf moet ik toegeven dat dat geen verlies was. In onze hedendaagse maatschappij zijn we intussen wel wat gewend aan manipulatie, sluwe plannetjes van extreemrechtse politici, een nood aan factchecking, tv-series als The Handmaids Tale die in dezelfde vijver die Orwell destijds heeft uitgegraven.
Maar ik mag niet vergeten te vermelden dat ik 1984 na dertig jaar nog eens herlas met een heel goede reden. Tot mijn verbazing trof ik in de boekhandel namelijk een recent geschreven vervolg aan op Orwells klassieker: 1984 - Julia, geschreven door ene Sandra Newman. De titel geeft uiteraard al veel prijs: dit is een parallel-boek. Hetzelfde verhaal nog eens opnieuw opgerakeld, maar nu bekeken door de ogen van 'die andere protagoniste' uit Orwells roman, oftewel de vrouwelijke (en moderne) versie van de oorspronkelijke klassieker.
Bij deze dus eerst nog de evidente vijfsterren-quotering die Orwell uiteraard verdient, en dan ga ik verder met mijn recensie van het boek waar ik eigenlijk écht nieuwsgierig naar was.
​
*****
​
Terwijl ze het briefje in haar hand verborgen hield, trok ze de overall uit de kast die ze voor vuile karweitjes gebruikte. Die was zo afgedragen dat de kniestukken inmiddels op mos leken van al het verstelwerk. Het zitvlak was praktisch doorzichtig. Aan de voorkant zaten kleine schroeiplekjes van de kruimels brandende tabak die in de loop der jaren uit sigaretten waren gevallen. Ze wendde zich met een vriendelijke glimlach tot het scherm en zei: 'Ik trek even iets anders aan om mijn goede kleren niet vies te maken. Als er een mannelijke kameraad aan de monitor zit, vraag ik die om even weg te kijken.'
Julia zei wel vaker zulke dingen, om de andere meiden te vermaken. Het idee was dat alle mannelijke kameraden die het hoorden dan zouden toesnellen. Het kon haar niet schelen wie haar in haar blote kont zag, het was een mooie kont, niets om zich voor te schamen. Soms kreeg ze zelfs wel een kick van de gedachte dat die rapporteurs er opgewonden van raakten.
Ditmaal hoopte ze natuurlijk vooral dat haar achterste de aandacht zou afleiden van haar handen. Met een zwierig gebaar ritste ze haar overall open. Toen ze een voor een haar benen optilde om eruit te stappen, legde ze als vanzelf haar hand op de bovenste plank van het kluisje om haar evenwicht te bewaren. Daar liet ze het briefje achter, tussen haar nette schoenen. Terwijl ze de goede overall ophing en snel de oude aantrok, liep ze in gedachten alle handelingen na. Het was goed gegaan, dat wist ze bijna zeker. Toen ze de overall aanhad en het kluisje had dichtgeklapt, was ze weer bijna kalm.
​
Julia Worthing is monteur. Ze werkt op het Ministerie van Waarheid in Londen. Julia overtreedt veelvuldig de regels, maar werkt ook samen met het regime wanneer haar dat goed uitkomt. Iedereen mag haar graag. Ze is lid van het Antiseks Jeugdverbond, hoewel ze in het geheim toch seksueel actief is, en weet hoe ze moet overleven in een wereld van permanente surveillance. Sterker nog, ze is gemaakt om te overleven. Maar dan raakt ze geïntrigeerd door een collega, Winston Smith. In een opwelling overhandigt ze hem een briefje en vanaf dat moment is ze de grip op haar omgeving voorgoed verloren.
​
Julia gaat verder dan Orwells verhaal over Winston Smith, die in vergelijking met zijn vrouwelijke tegenspeelster haast een simpele ziel lijkt die niet verder kan kijken dan zijn neus lang is. Julia beschrijft het leven van een vrouw dat uit elkaar valt uit veel meer lagen, meer diepgang en subtiliteit vertoont, waarbij de grens tussen goed en slecht soms vervaagt. Sandra Newman schreef een provocerende, levendige en uiterst spannende roman bij elkaar, die 1984 niet alleen vanuit een nieuw perspectief laat lezen, maar er tegelijk veel meer gelaagdheid aan toevoegt. Het is een straffe krachttoer.
​
De drukte op straat werd chaotisch in de aanloop naar de Haat-week, en dit jaar was die vroeg begonnen. Met nog drie weken te gaan was de helft van de huisgevels al ondergekliederd met leuzen die allerlei mensen de dood toewensten, van Goldstein tot de 'nepbotanisten'. Overal hing de Haatposter van het jaar al, een dreigende Euraziatische soldaat, en overal was die enthousiast toegetakeld: het hoofd van de soldaat was afgescheurd, de ogen of de tanden zwart gemaakt of er was een tekstballon aan toegevoegd met de tekst: 'Ik ben een smerige lafaard'. In proleswijken bleef er van het kruis van de soldaat op al die posters weinig over: jongeren tekenden er kleine penisjes op en andere burgers scheurden die stukjes dan weer weg. De Week van de Haat werd van oudsher zo ingepland dat hij samenviel met de gebruikelijke escalatie van de oorlog in de zomer, maar ook die was een paar weken te vroeg begonnen.
Ook Newman laat haar versie van 1984, Julia, uiteraard eindigen in de welbekende martelruimte van het ministerie van Liefde, kamer 101, waar Winston en Julia elkaar verraden. Beiden worden er zwaar gemarteld en tot ‘nonpersoon’ gemaakt, twee uitgestotenen van de samenleving. Daarna ontmoeten ze elkaar nog een keer opnieuw. Wie Orwells versie ooit las, weet al dat alles wat er ooit tussen de twee geliefden ooit bestond, in kamer 101 volledig weggevaagd werd. Maar dan neemt Newman een onverwachte bocht. In deze modernere tijden, waarin lezers graag naar een mooi en duidelijk afgerond einde lijken te snakken, geeft de schrijfster graag en ruim toe aan die drang. Ze laat Julia ontsnappen uit Londen en maakt heel expliciet duidelijk wie of wat de allesziende Grote Broer nu precies is. Uiteraard kan ik daar verder niets over zeggen, want dat zou de leespret bederven.
​
Julia biedt heel wat leesplezier aan lezers die 1984 goed kennen. Zij kunnen immers ontdekken waar de nieuwe versie samenvalt met het oorspronkelijke verhaal en welke verfrissende zaken Newman aan de klassieker heeft toegevoegd. Ze heeft de wereld van 1984 uitgebreid met vrouwelijke thema’s als illegale abortus, menstruatie, seksueel misbruik en lesbische liefde. Het resultaat is boeiend en gelaagd, maar ook gruwelijker dan het origineel. De beklemming uit Orwells roman, waarin Winston Smith als eenzame enkeling ten onder gaat in zijn kansloze strijd tegen een totalitair regime, werd hier en daar ingeruild voor een meer expliciet, modern veelgelaagd scenario. Het resultaat leest vlot, doet huiveren en zet nog evengoed aan tot nadenken over de verschillende thema's waaraan geraakt wordt. En vooral: het mist een hoofdstuk vol langdradige, wetenschappelijke politiek-sociale analyse. Gelukkig maar. Dus ook voor deze nieuwe toevoeging aan de oorspronkelijke klassieker van weleer: vijf sterren. Maar pas op, begin niet aan dit boek in de hoop op wat luchtig, zomers leesplezier.
​
*****
Orwell, G. (1950/2022), 1984, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam
Newman, S. (2023), Julia, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam

Koch, H. (2016), De Greppel, Uitgeverij Ambo/Anthos, Amsterdam
'Robert.'
Nu keek Van Hoogstraten mij aan, hij stak zijn flesje in de lucht, met de onderkant tikte hij tegen het mijne. Hij ging ervandoor, kondigde hij aan. Ik had me nog maar amper bij ze gevoegd of hij vertrok alweer. Met een iets te dik aangezette, slappe uitvlucht. Iets over een drankje dat hij voor iemand moest gaan halen. Niet iets wat niet even een paar minuten kon wachten. Er was iets wat niet klopte, maar ik kon er niet meteen de vinger op leggen.
Nadat we het stadhuis door de hoofdingang hadden verlaten, wandelden we in de richting van het Rembrandtplein. (...) Het was zo stil op de brug dat ik mijn hart meende te horen bonzen. Om van alles af te zijn kon ik het Sylvia het beste meteen vragen. Hoelang hebben jullie al iets met elkaar? Hoe directer de vraag, des te eenvoudiger zou ik aan de reactie van mijn vrouw kunnen aflezen of het waar was of dat ik me vergiste. Ik kon ook voorzichtiger beginnen, maar ik wist waar ik bang voor was. Mijn vrouw zou me in mijn gezicht uitlachen. 'Alsjeblieft, Robert, doe normaal!' Zij zou zo hard lachen dat haar wangen rood zouden aanlopen zodat ik een eventuele blos op haar gezicht niet meer zou kunnen zien.
​
Als Robert Walter, de burgemeester van Amsterdam, op een nieuwjaarsreceptie zijn vrouw lachend haar hoofd in haar nek ziet gooien tijdens een onderonsje met een van zijn wethouders, vermoedt hij meteen het ergste. Het ziet er toch duidelijk uit alsof Sylvia, met wie hij al jaren gelukkig getrouwd is, vreemdgaat. En nog wel met een oerdegelijke wethouder die zich inzet voor het milieu.
Ook heeft hij af te rekenen met een journaliste die hem een foto laat zien van een agent die tijdens een Vietnam-betoging door drie jonge demonstranten flink wordt toegetakeld. Ze beweert dat een van die demonstranten de latere burgemeester zelf is.
Plots staat zijn 94-jarige vader op de stoep van het stadhuis. Hij wil zijn zoon Robert dringend spreken. Hij en zijn vrouw zullen samen uit het leven stappen. Ze willen hun zoon niet opschepen met hun aftakeling, dus waarom het leven niet op het juiste moment beëindigen?
​
'Maar waarom, in godsnaam? Jullie zijn allebei kerngezond.'
Ik probeerde het portier, maar verder dan een centimeter of tien kreeg ik het niet open.
'Daarom is dit precies het goede moment,' zei hij. 'We hebben allebei geleefd. We hebben een mooi leven gehad. Waarom zou je dat willen afsluiten in een verzorgingstehuis? Waarom zou je het zover willen laten komen dat je door verpleegsters moet worden geassisteerd bij het kakken? Al die ellende, jongen, ik moet er niet aan denken. Ik zal eerlijk zijn: we denken op dit punt in de eerste plaats aan onszelf, maar je zou er ook eens bij stil moeten staan wat het voor jullie kan betekenen. Voor jou en voor Sylvia. Geen hulpbehoevende en dementerende ouders bij wie je op zondagmiddag op bezoek moet. Een vader die zichzelf onderschijt tijdens het kerstdiner, een moeder die jullie niet eens meer herkent. Want daar draait het uiteindelijk op uit. Je moeder is nu alleen nog een beetje vergeetachtig, maar het zijn de eerste tekenen. Probeer je voor te stellen wat een opluchting het voor jullie kan zijn.'
Ik geef het meteen toe: voor de vorm sputterde ik nog wat tegen, maar ik kwam er niet onderuit dat het idee me van het begin af aan wel aanlokkelijk voorkwam.
In De Greppel neemt Herman Koch zijn lezers mee in het hoofd van de protagonist, de burgemeester van Amsterdam, die voortdurend in gedachten verzonken lijkt. Werkelijk alles wat hij om zich heen ziet of hoort lijkt hij fel te overdenken, plat te kauwen, te analyseren tot zich in zijn hoofd een nieuw soort waarheid heeft gevormd. Zoals gewoonlijk hanteert Herman Koch zijn gebruikelijke vlotte schrijfstijl. Hier en daar beschrijft hij net iets te uitvoerig details die er weinig toe doen. Het verhaal zelf is realistisch en down-to-earth.
Het voornaamste probleem dat ik mij bij het lezen van De Greppel overkwam, was dat ik de protagonist, Robert Walter, in wiens hoofd ik noodgedwongen opgesloten zat, helemaal niet sympathiek vond. Daardoor liet het mij in feite koud of zijn vrouw hem nu wel of niet bedroog, zijn ouders het boek zouden overleven en of hij nu al dan niet op die ene bezwarende foto uit zijn jeugdjaren te zien was. Misschien, of zeg maar allicht, was het dan ook net de bedoeling dat Koch zijn lezers niet op het puntje van hun stoel de afloop laat afwachten. Een spannende afloop, dat is immers niet hoe het leven zelf in elkaar zit. het beantwoordt niet aan de ietwat saaie, trage realiteit di de schrijver opdient.
Het jammere is dan tegelijk wel dat de aandachtige lezer kort na het uitlezen van deze negende roman van Herman Koch, alweer vergeten is waar het boek precies over ging of hoe de verschillende verhaallijnen afliepen. Dus nee, De Greppel is helaas niet Kochs meest beklijvende boek.
​
**

Elling, L. (2024), De Appeloorlog, Uitgeverij Podium, Amsterdam

Al vele jaren bewonder ik Lars Elling, een bij ons vrij onbekende, Noorse schilder. Zijn schilderijen lijken collages die samengesteld zijn uit herinneringen, droombeelden, imaginaire plaatsen... Allemaal zaken die door elkaar heen lopen en samen een nieuw soort samenhang genereren. Groot was mijn verbazing toen ik onlangs in de boekhandel een nieuwe roman aantrof die zijn naam droeg. Ja, hoor, mijn favoriete schilder bleek inderdaad een boek te hebben geschreven. Over die aankoop hoefde ik dan ook niet na te denken, want ik was meteen benieuwd.
​
De ouwe zit in de Stressless-fauteuil met een plaid over zijn benen. De blikken beker staat met het deksel erop op de glazen tafel. Hij kijkt naar een natuurprogramma op tv. In een boom zit een vogel. Hij heeft een goudbruine rug en zijn borst en vleugels zijn turkoois met kobaltblauw. Dan zie je dat de hele boom ermee vol zit, ze zitten dicht tegen elkaar aan. Opeens stijgen ze tegelijkertijd op, alsof er een startschot heeft geklonken, en het scherm explodeert in kleuren.
De ouwe trekt er zelfs een glimlach bij. 'Coracias garrulus,' zegt hij. 'De scharrelaar'.
'Die ken ik niet,' zegt Filip. Hij zet het bordje met een boterham met leverworst en twee schijven komkommer neer. 'Mooie beesten, hoor. Ze leven zeker in Afrika of Azië of in die buurt. In Nordmarka komen vast geen schollevaars voor.'
'Scharrelaars, geen schollevaars,' zegt de ouwe.
​
Filip, een jongen in wie de lezer mogelijk iets van de jonge Lars Elling kan herkennen, krijgt van zijn vader de opdracht om zoveel mogelijk tijd door te brengen met zijn opa, die al jaren weigert met zijn familie te praten. Met de dood in aantocht besluit de oude man zich toch nog een keer open te stellen. Hij vertelt zijn kleinzoon over de zomers van 1913 en 1914, toen hij zich met zijn broertje maandenlang in de bossen rod Oslo moest zien te redden als onderdeel van hun opvoeding.
Voor Filip opent zich een wonderwereld vol bizarre verhalen over kolenbranders en houtvlotters, ganzenslachters, forellenvissers en paddenstoelenplukkers. Ook besluit zijn opa hem in vertrouwen te nemen over de dag die het hoogtepunt van de zomer van 1914 had moeten zijn, maar dramatisch eindigde.
De Appeloorlog is een kleurrijke, bijzondere roman over broers die er door dik en dun voor elkaar zijn, over het vinden van geluk in de natuur en over het koesteren van je ongeluk.
​
Ze slapen, ruggelings tegen elkaar, het achterhoofd van de een in de nek van de ander, ieder met een arm onder het hoofd. Hun opgetrokken knieën drukken tegen de kanten van de dubbele slaapzak aan. De langs zijsluiting heeft lastige knoopjes, dus als ze eenmaal liggen, willen ze niet meteen weer overeind komen. Elkaar welterusten zeggen komt niet in hen op. Evenmin liggen ze door kieren in de dakbedekking van hun primitieve hut naar de sterren te kijken. Ze vallen tegelijk in slaap en hebben geen reden tot dromen.
​
Bibberend en op blote voeten staan Truls en Arnstein in hun ondergoed de ochtenddauw van hun slaapzak af te vegen. Dan knopen ze hem helemaal open en hangen hem over de dode dennentak te drogen. De matras is een beetje platgedrukt. Ze hebben die zelf gemaakt door jonge sparrentakken met verse scheuten in elkaar te vlechten, op de manier waarop veren de borst van een vogel bedekken. Als ze lekker zacht willen liggen op een verende ondergrond, moeten ze nieuwe takken afsnijden. Dan laten ze ieder op een ander bessenstruikje hun water lopen.
'Herinner me eraan dat ik van déze bessen afblijf,' zegt Arnstein zoals elke ochtend.
​
Hoewel Ellings verhaal aanvankelijk begint als een lappendeken van ogenschijnlijk willekeurige fragmenten uit het leven van de jonge Filip, valt het gaandeweg uit elkaar in twee delen. Enerzijds is er de jongen, een getalenteerd tekenaar die echter worstelt met het vinden van z'n eigen stijl en regelmatig bij zijn opa over de vloer komt; anderzijds is er het verhaal van de oude man als kleine jongen, die samen met zijn broer overleeft in de ruwe, Noorse natuur. Dit tweede luik krijgt het overwicht. Zo wordt De Appeloorlog uiteindelijk een roman vol wetenswaardigheden over zaken als vissen, insecten en veenplanten. De twee broertjes dragen heel wat kennis over deze zaken met zich mee, zodat het overleven in de natuur hen weinig moeite lijkt te kosten. Maar dan op een dag, wanneer elders in Europa de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, krijgen ze van hun vader, een robuste man die 'De Keizer' wordt genoemd, de taak om ook hun oudere broer mee op pad te nemen, de mentaal zwakbegaafde Totem.
​
Arnstein merkt de onzekerheid van zijn vader op en zet de aanval in.
'Wil je Totem met ons mee het bos in sturen? Moet hij er ook bij zijn? Hij kan niet eens zelf zijn gat afvegen!'
Truls zet voorzichtig een stapje verder van zijn grote broer af, voor het geval de oorvijg die nu komt een afzwaaier krijgt die ook hem zal raken. De Keizer is radeloos. Zijn hele hoofd kleurt rood en hij heft en vinger op naar Arnstein, maar hij blijft steken in een verrassende stomheid terwijl hij impotent met zijn vinger blijft zwaaien.
'Was dat het plan, dat wij hierheen moesten komen om Totem op te halen, zodat jullie van het probleem verlost zijn?'
Als de klap uiteindelijk komt, is die van een goed ouderwets kaliber. (...) Dan geeft de Keizer een verklaring. Die gaat over Europa en een grote oorlog, over blokkades en bezetting en Zweden en Russen en de Noorse zelfstandigheid en hoe belangrijk het is dat iédereen in dit land vertrouwd is met de principes van zelfredzaamheid omdat niemand ook maar iets als vaststaand mag aannemen, en hoe trots hij op hen is en wat voor 'geschikte Jungs' ze zijn geworden en dat hij het volste vertrouwen in hen heeft.
​
De Appeloorlog is een traag, maar uitstekend boek, waarin de schilder-schrijver de tijd neemt om zijn verhaal te ontvouwen. Elling blijft in mijn ogen in de eerste plaats nog steeds een enorm getalenteerde schilder, maar ook als auteur komt hij met deze eerste roman sterk voor de dag.
​
****
Mason, D. (2023), North Woods, Hollands Diep, Amsterdam
Op de zevende dag kwamen ze aan bij het dal. Boven hen was een berg. Een hertenpaadje voerde door een veld dat naar het noorden omhoogliep, smaller werd en de restanten van een recente bosbrand doorkruiste. Een smal spoor liep langs een kabbelend beekje naar een vijver omzoomd met biezen. Aan de andere kant van de helling was een open plek, met stronken die waren doorgeknaagd door bevers, en lichtgroene zaailingen die door de vruchtbare zwarte as heen opkwamen.
Hier, zei hij.
Overal op de open plek fladderden zangvogels. Ze trokken de resten van hun gerafelde kleren uit, zwommen en sliepen. Het was allemaal zo helder, zo puur. Hij haalde uit zijn tas een zakje met zaden van pompoen en mais, en stukjes aardappel. Hij begon over de helling heen en weer te lopen, met de kip achter hem aan. Bij de beek vond hij een brede, platte steen; hij groef hem uit de grond en droeg hem naar de open plek waar hij hem zachtjes op de grond legde.
Hier.
​
Wanneer twee jonge geliefden ontsnappen uit een puriteinse kolonie, beseffen ze allerminst dat hun eenvoudige blokhut de thuisbasis zal gaan vormen voor een uitzonderlijke reeks bewoners. Een Engelse militair, voorbestemd voor eeuwige roem, verlaat de slagvelden van de Nieuwe Wereld om zich aan appels te wijden. Een stel ongetrouwde tweelingzussen overleeft de oorlog en de hongersnood, maar gaat ten onder aan jaloezie en begeerte. Een misdaadverslaggever graaft een massagraf op en merkt dat de eeuwenoude bomen weigeren hun geheimen prijs te geven. Een hopeloos verliefde schilder, een oplichter, een rondsluipende panter, een wellustige bij: allemaal zien ze de mysteries van de noordelijke bossen onder ogen, en komen erachter dat het duistere, rauwe en mooie verleden nog steeds springlevend is.
Deze roman gaat niet over de twee ontsnapte, jonge geliefden. Het gaat ook niet over alle andere personages waarover hierboven sprake is. Het gaat over hen allemaal, maar vooral ook over de plaats waar het lot hen een voor een naartoe bracht en de band die zij daardoor, zonder het zelf te weten, met elkaar hadden over grenzen van tijd en ruimte heen. De schrijver, Daniel Mason, toont ons de ontelbare, magische manieren waarop wij als mens verbonden zijn met onze omgeving en zo ook met elkaar. Dit verhaal, dat de seizoenen en de twaalf maanden van het jaar volgt, werpt de vraag op hoe we verder leven, ook als we er niet meer zijn?
​
De gevelde bomen in de verminkte velden werden ontdaan van hun bast en bleek, vochtig en zinnelijk achtergelaten. Ze verbrandden de stronken en Mary was van plan stenen te vergaren om een muur rond het grasland op te trekken. Ze werkte keihard en versleepte tweemaal zoveel stenen als de mannen, zwoegend met de kruiwagen door de modder van augustus en de droge karrensporen van september. Ze werkte tijdens de oktoberregens gewoon door en kwam 's avonds dampend als een hooiberg thuis, alsof ze zo kon ontvlammen. Haar oude botbreuk deed zeer maar ze zei niets, en Alice evenmin, ook al zag ze haar zus ineenkrimpen. Zonder het hardop te zeggen wisten ze allebei dat dit Mary's boetedoening was, net zoals ze allebei wisten dat als het veld eenmaal ontgonnen was, haar boetedoening voltooid zou zijn.
​
Eindelijk las ik nog eens een boek waar ik mijn hart volledig aan kon ophalen. Het was geleden van Josh Ritters De Grootse Godvergeten Glorie van Alles, dat ik toch alweer anderhalf jaar geleden las, dat ik een boek nog eens de volledige vijf sterren als score toebedeelde. Bij North Woods hoef ik echter niet te twijfelen. Deze roman, voor zover ik kan tellen de zesde van de hand van Daniel Mason, is een terechte finalist voor het meedingen naar de Pulitzerprijs.
Aanvankelijk is het eventjes wennen aan het feit dat elk hoofdstuk van dit boek andere hoofdrolspelers kent en niets van wat voorafging er nog toe lijkt te doen. Maar al snel blijkt dit beeld niet te kloppen. De verschillende verhalen vormen samen wel degelijk een connectie. Het volledige boek lijkt op die manier wel een puzzel waarvan je pas ziet was hij eigenlijk voorstelt nadat alle aparte stukjes gelegd zijn. Het is ook steeds afwachten wat de volgende bladzijde brengt: een afbeelding, een lied of gedicht, een korte uiteenzetting of het échte volgende hoofdstuk... Soms biedt de auteur maar nét genoeg informatie om de fantasie van zijn lezend publiek scherp te houden. De nieuwsgierige lezer dient zelf al eens een gaatje op te vullen waar Mason het vertikte om een hoofdstuk netjes af te ronden. Men moet er maar op vertrouwen dat de schrijver elke zin zorgvuldig heeft gewikt en gewogen, zodat aan het einde van de rit alles duidelijk wordt.
​
Zelf vond ik North Woods een heus meesterwerkje, waarbij ik alvast zin had om het nog eens helemaal te herlezen terwijl ik pas halfweg was.
​
​
*****


Het eerste wat ik doe als ik op het eiland aankom is mijn naam veranderen. Al hel lang ben ik Vanessa Carvin, al achtentwintig jaar, maar voor die tijd was ik vierentwintig jaar lang Vanessa Hale, en het voelt verrassend troostrijk mijn geboorterecht op te eisen. Soms heb ik het gevoel dat het van me werd gestolen, ook al was ik medeplichtig aan dat misdrijf.
Een paar minuten later verander ik hem opnieuw, nu in Willow Hale. Willow is mijn tweede voornaam en het lijkt me verstandig de vrouw die ik nu ben nog verder te scheiden van de vrouw die ik ooit was, in de hoop dat niemand hier het verband legt. (...) De volgende stap is mijn hoofd scheren. Zo lang als ik me herinner is mijn haar altijd blond en halflang geweest, maar voordat ik uit Dublin vertrok heb ik een elektrisch scheerapparaat gekocht, en als het een half uur aan de oplader heeft gelegen haal ik het soepel over mijn hoofd. Ik voel een koortsige vreugde bij de aanblik van de plukken haar die in de gootsteen of op de vloer rondom mijn voeten landen. (...) Ik scheer mijn hoofd zodanig dat het ongecompliceerde korte kapsel van een hardwerkende plattelandsvrouw overblijft, het type dat veel te druk is om zich te verliezen in uiterlijkheden.
​
Zodra ze op het eiland aankomt, wordt Vanessa Willow Hale, de teruggetrokken bewoonster van een klein huurhuisje op het afgelegen Ierse eilandje. Ze is niet langer meer de vrouw uit Dublin die op de vlucht is voor haar verleden. Maar grote schandalen blijven aan je kleven en er zijn nog enkele belangrijke vragen die ze voor zichzelf moet zien te beantwoorden. Als haar ex-man echt zo'n monster is als iedereen beweert, hoe medeplichtig was zij zelf dan? Ontsnappen aan haar oude leven lijkt misschien een goed idee, maar de keuzes die ze heeft gemaakt hebben gevolgen. Uiteindelijk moet Willow onder ogen zien wat ze heeft gedaan, of heeft nagelaten. Alleen zo kan ze erachter komen of ze wel de kans verdient om nog een nieuw leven op te bouwen.
Ik behoor vermoedelijk tot de laatste generatie Ierse vrouwen die zich niet bewust waren van hun recht op een loopbaan buitenshuis, of niet de moed hadden dat recht op te eisen. Ik wist niet beter dan dat ik op een dag een geschikte man zou tegenkomen, zou trouwen, kinderen zou krijgen en een modaal bestaan zou leiden. Meer verwachtte ik niet en vroeg ik niet van het leven.
Toen Brendan en ik trouwden wilde hij graag meteen een gezin stichten, maar ik wilde eigenlijk nog een paar jaar wachten en daarom beging ik de fout voor te stellen dat we gebruik zouden maken van condooms, die eindelijk verkrijgbaar waren in Ierland. Ik durfde echter niet naar een drogist te gaan en een afkeurende verkoper om condooms te vragen. In plaats daarvan ging ik naar Trinity College, waar enthousiaste studenten ze gratis uitdeelden uit grote plastic bakken.
Maar toen ik drie van die in folie verpakte bevrijders aan Brendan liet zien, keek hij naar me alsof ik de hoer van Babylon was en stond erop dat ik ze weggooide.
'Waarom zijn we dan getrouwd, toch zeker om kinderen te krijgen?' vroeg hij, en ik kon hier geen goed antwoord op geven, iets waar we geen van beiden een schoonheidsprijs voor verdienden. We gingen dus op oude voet verder, vijf of zes avonden per week, maar hoe hard we het ook probeerden, ik werd niet zwanger.
​
Zoals ik dat van John Boyne inmiddels wel gewoon ben, schreef hij ook nu weer, als eerste deel van een vierdelige cyclus, met Water een boek bij elkaar waarvan het verhaal zich klaar en kristalhelder ontplooit. Het dunne boekje vraagt niet veel inzet van de lezer, want het eenvoudige verhaal ontplooit zich zonder veel moeite en weinig kronkelende bochten in het parcours. Inhoudelijk en op emotioneel vlak vraagt het echter al wat meer inspanning. De protagoniste in het verhaal is een vrouw op zoek naar zichzelf, volop getroebleerd door haar recente verleden en met de wil om te veranderen in een heel ander persoon dan wie ze vroeger was. De eilandbewoners die zij ontmoet dwingen haar er echter toe om goed na te denken over haar acties en vorige identiteit. En dan is er nog ergens een dochter, ver bij haar vandaan, naar wie zij wel eens een berichtje stuurt, maar die daar op haar beurt nooit op antwoordt.
'Ik ben er', laat ik haar weten. 'Ik ben op het eiland.' En dan, hoewel ik geen reden heb het te geloven, voeg ik eraan toe: 'Je zou het vast leuk vinden hier.'
Ik verstuur het bericht en zie een grijs vinkje naast de tekst verschijnen, en dan nog eentje. Even later worden ze blauw. Ze is het aan het lezen. Een van de zeldzame momenten waarop ik precies weet wat mijn dochter aan het doen is. Onder haar naam verschijnt de tekst 'Aan het typen'.
Ze is bezig me te antwoorden.
Maar dan verdwijnt die tekst.
Ze heeft zich bedacht.
De foto op haar profiel verdwijnt ook. Ik weet wat dit betekent. Dat ze me heeft geblokkeerd.
​
​
****
Boyne, J. (2023), Water (Deel 1 van de Elementen-cyclus), Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam
De Graeve, S. (2021), Dag Vader, Borgerhoff & Lamberigts, Gent
Jij orakelde altijd al over politiek aan tafel. tegen ieder die het horen wilde. Tegen ons bij onze wekelijkse woensdagetentjes bij de frituur om de hoek. Frituur Njora, een instituut uit de tijd dat biefstuk-friet nog het lievelingsgerecht van de Belg was. Politiek leek iets voor volwassenen. Je was meer dan betrokken, maakte elke week haarfijne analyses van wie welke pion verkeerd zette op het maatschappelijke schaakbord, wie deugde en wie niet, en hoe we in dit rampzalige tijdsgewricht terechtgekomen waren. Ik at in stilte mijn frieten, dacht aan de maxisingle van The Sisters of Mercy die ik nog niet had, aan de wonderlijk zachte lippen van Isabelle van om de hoek en aan het huiswerk fysica dat ik niet begreep.
De wereld stond toen ook al in brand. Vond ik toen al heel erg. Daarom ook was ik gaan betogen tegen de raketten, ook al vond je mijn slogan 'Liever dikke tetten dan atoomraketten' wat ongepast.
​
Sam De Graeve reist met zijn vader langs de Muur van Hadrianus. Ze hebben tijd zat om te spreken over de liefde, het leven en de dood. Maar is alles gezegd bij thuiskomst? Sam vindt van niet en schrijft zijn vader een brief. Dat deed Franz Kafka hem voor, al heeft die zijn brief nooit verzonden. Ook deze auteur durft de brief niet rechtstreeks te versturen, maar wachten tot het te laat is wil hij ook niet.
Sam weet dat de reis zal verdwijnen in de nevelen van de tijd, dus hij besluit ze op deze manier vast te houden, en tracht zijn vader alsnog te zeggen wat tijdens de tocht te moeilijk bleek.
Zo springt de schrijver heen en weer in de tijd. Hij schrijft over scènes uit zijn jeugd, over de band met zijn vader tijdens zijn puberteit, de vrij recente wandeling doorheen Engeland en de confrontatie met zijn vader op zijn ziekbed. De Graeve zit vol verwijten naar zijn vader toe en die wil hij ventileren, maar dan liefst op een manier waarop zijn vader zich niet kan verweren: stiekem, via het noteren in een brief.
​
Waarom in godsnaam? Waarom stuurde je me ongevraagd op internaat? Jij, je opgewerkt vanuit de Avelgemse klei, Germaanse filologie gestudeerd aan de Gentse universiteit, met een zoon die Nederlands noch Gents sprak. Enkel striptaal, een aaneenrijging van 'Miljaar', 'Nou moe', 'Aaaargh' en 'Eek', hooguit doorspekt met uitdrukkingen als 'Als dat hier nog lang gaat duren, zal het rap gedaan zijn' en 'Let op het benenwerk'. Een weliswaar altijd vrolijke zoon, maar wel een die voor slechts één vak geslaagd was na het eerste trimester van zijn humaniora. Blokfluit, een florissante achttien op dertig. Een zoon die je, toch niet geheel in lijn met je Vlaamse overtuiging, eerder bij de jezuïeten had ingeschreven, in een college waar op de speelplaats verduiveld veel Frans werd gesproken. Jawel, verduiveld, want zo waren we opgevoed: Frans was de taal van de verknechter. Mijn fiets, die ik 'Vlammetje' gedoopt had, stond vol stickers als 'Waalse ratten, rolt uw matten' en 'Franskiljons buiten'.
​
Ik maakte de vergissing om Dag Vader tegelijk te lezen met Treurwil (zie onder), en helaas liggen beide boeken een beetje in dezelfde lijn. Beide schrijvers, De Graeve en Van Puymbroeck, mijmeren een eind weg over hun jeugd, de complexe relatie met hun naaste familieleden en... Wel, zowat alles wat hen te binnen schiet. De Graeve bezigt een ietwat eenvoudiger, minder poëtische taal dan Van Puymbroeck, maar het verhaal dat hij te vertellen heeft is rechtlijniger en consistenter. Zijn autobiografische roman lijkt meer rode draad te bevatten dan Treurwil. Toch kan ik na het uitlezen van beide boekwerkjes niet beslissen welke van de twee ik beter vond. Allebei hebben ze hun charmes, maar evengoed slepen ze beiden soms wat aan, alsof ze doorheen hun tocht met de voeten vast komen te zitten in de modder. Voor mij bewoog het allebei net iets te weinig, werd het vaak net iets té lyrisch. Ik blijf, na deze twee romans, met het gevoel achter dat ik toe ben aan een iets steviger, spannender en sneller boek. Eens kijken wat ik, wat dat betreft, nog op de plank heb liggen.
​
​
***


Van Puymbroeck, R. (2023), Treurwil, De Bezige Bij, Amsterdam
Drie bewegende beelden heb ik uit de werkelijkheid geknipt. Het zijn foto's geworden. We waren de straat uit gereden en ik stopte voor de drukke kruising waar we over moesten. Filip stopte niet. Op een volgende foto in de herinnering hangt hij boven de wagen. Het is het moment van de aanrijding, ik zie het gebeuren, ik weet zeker dat ik zijn naam roep en daar hangt hij: bijna zweven naar de dood, hoog reikend naar het onvermijdelijke lot, dat hij niet wilde, neen, hij wilde het niet, hij wilde rijden. Die dag had hij pas zijn rijbewijs gehaald, na veel aandringen, daarom was hij langsgekomen, voor dat eerste ritje samen. Hij met zijn tweedehands crossbrommer, ik met een Peugeot 102 waarvan ik later nog een foto terugvond op het internet. Voor die gemeenschappelijke stoerheid reden wij, met helm, die eerste vierhonderd meter van zijn brommerbestaan. Tot hij daar hing. Net boven die wagen.
​
Op de laatste avond van oktober 1984 ziet een jongen hoe zijn beste vriend verongelukt. Het is zijn laatste avond als kind; voortaan moet hij flink zijn en vooruitkijken. Maar wel met een verdriet dat aan niemand uit te leggen is, met schuldgevoel, met schuldgevoel, met rouw, met gemis en met de dood die er niet genoeg van krijgt. Want in de zomer van 1998 verliest een broer zijn broer en jaren later, op dezelfde dag, een zoon zijn moeder.
De jongen is inmiddels geliefde geworden, man en vader, ook door die doden. De dagen worden mede door hen bepaald. Ze zitten in zijn schrijven, in het zijn en in het liefhebben. Ze zitten in alle twijfels en worstelingen. Ze reizen mee naar verre landen. Ze zijn thuis waar hij woont.
Dan wordt het 2022 en de schrijver plant een boom. In Treurwil zoekt Rik Van Puymbroeck naar verdriet van vroeger en hoe je dat niet kan loslaten, maar net wil vasthouden en wil vormgeven.
​
Op een dag was een vriend van vader langsgekomen met een kruiwagen. Daarin stond de treurwilg die op de foto's staat. Hij had al wortels gekregen en water en had kunnen groeien in de voortuin van die vriend. Maar stilaan belemmerde hij het zicht vanuit zijn huis. De treurwilg verhuisde daarom naar onze tuin en zo werd hij voor ons dé boom. De boom die als doelpaal diende bij het voetballen. De boom als rugleuning bij straf, boosheid of verongelijkt verdriet. De boom van de droom. Ik zat er wel eens met een schriftje.
Hij staat er nog, heft meer takken, werd groter en verliest bij elke harde wind bladeren en twijgjes. Een vriend vertelde me dat de treurwilg in de lente als eerste weer blaadjes krijgt. Daar lette ik als kind niet op, maar de boom die in onze tuin stond, zag ik overal opduiken. Ook in de tuin van een huis dat ik vijfentwintig jaar geleden kocht, stond er een en vandaag lijkt het alsof enkel treurwilgen me opvallen.
​
Het overkomt me niet vaak dat ik een boek uitlees en na afloop niet kan navertellen wat ik nu precies heb gelezen. Dat was bij Treurwil echter wel degelijk het geval. Toegegeven, ik had het niet mogen combineren met het nieuwste boek van Sam De Graeve, dat een gelijkaardige thematiek kent. Hoe dan ook, een concrete verhaallijn viel in Treurwil niet te vinden. Deze autobiografische roman moet het hebben van de mooie schrijfstijl en de vrije associaties die de schrijver maakt. Van Puymbroeck reist doorheen z'n eigen hersenspinsels en probeert op eigen houtje het verlies van enkele dierbaren te verwerken. Dat kan boeiend zijn voor wie daar in geïnteresseerd is, maar het voelt als meelezen in iemands hoogste persoonlijke dagboek. Dat kan evengoed wat ongemakkelijk aanvoelen en, in het slechtste geval, zelfs een beetje saai.
Wie houdt van mooie zinnen en poëtische taal kan hier echter zijn hart wel mee ophalen. Regelmatig treft de lezer een passage aan die vraagt om onderstreept te worden voor later gebruik. Dat maakt meteen de hele kracht uit van dit dunne, maar loodzware boekje.
​
​
***
Koch, H. (2020), Finse Dagen, Ambo/Anthos, Amsterdam
Vandaag de dag zit de dood van mijn moeder gewoon in de digitale knipselmap. Interviewers vragen me eerst naar mijn boeken, mijn vrouw en mijn eet-, slaap- en schrijfgewoonten. Wanneer het interview in een café plaatsvindt, kijken ze daarna om zich heen naar de ober of serveerster.
(...)
'Op je zeventiende stierf je moeder. Denk je dat die gebeurtenis levensbepalend voor je is geweest?'
Het gezicht. Ik probeer het gezicht, maar het werkt niet meer. Levensbepalend of niet, ik zal er inmiddels toch wel een beetje overheen zijn op mijn vijfenzestigste mogen we hopen. Ik kan flauw gaan doen ('Ik begrijp niet wat dit met mijn boek te maken heeft'), maar dat gaat niet werken. Ik bereik er hooguit een verkeerde toon mee die in de beschrijvende gedeelten van het artikel zal doorschemeren. Achter de vele gedaanten van Koch krijgen we zelden zijn ware gezicht te zien. Dat werk. (...)
Er zijn nu twee afslagen mogelijk. 'Ik denk het niet', is de ene afslag. 'Ik denk het wel de andere'. Ik denk aan het ideale boek. Het ideale boek is het boek dat elk interview overbodig maakt omdat alle vragen al binnen het boek zijn beantwoord. Laten we dit boek als voorbeeld nemen. Zou een interviewer na het lezen van Finse Dagen nog iets over mijn moeder kunnen vragen? Is er nog een vraag te verzinnen die in het boek zelf onbeantwoord blijft? Zou een interviewer niet juist tot elke prijs het woord 'levensbepalend' trachten te vermijden?
Er zijn natuurlijk schrijvers die op elke vraag van een interviewer antwoorden dat het antwoord al in het boek staat. Arrogante schrijvers soms. Vervelende schrijvers. Maar al dan niet arrogant of vervelend, ze hebben wel gelijk. Het beste boek dat een schrijver kan schrijven is het boek waarover geen enkele vraag meer te stellen is.
​
Op feestjes en tijdens etentjes wordt Herman Koch vaak op meewarige toon gevraagd naar zijn 'Finse periode'. Hij doet er zelf ook lacherig over, en dat heeft alles te maken met de ongeloofwaardigheid van zijn verblijf in Finland. Een lange, onhandige jongen van negentien die ervoor kiest om op een zeer afgelegen plek op het land en in de bossen te gaan werken. Het klinkt wellicht romantisch, maar dat was het niet. Zijn moeder was kort ervoor overleden en Herman ging erheen om weg te zijn van zijn vader en diens nieuwe vriendin, en om uit te stellen wat hij eigenlijk allang wist.
Veertig jaar later is Koch terug in Finland en stuit hij op een dichtbundel die expliciet verwijst naar zijn eerdere verblijf. Niet langer kan hij deze periode afdoen met een grap. Hij neemt zijn eigen geschiedenis onder de loep, onderzoekt hoe herinneringen werken en hoe hij dit verhaal kan vertellen zonder de werkelijkheid te besmeuren.
​
Weten jullie zeker dat je dit wilt horen? Mijn vraag had behalve met beleefdheid alles met de ongeloofwaardigheid van mijn verblijf in Finland te maken. Met de foto's waarop ik weliswaar leunend tegen een door een tractor voortgetrokken boerenkar poseerde, maar waarop niet te zien was hoe ik met diezelfde tractor over de besneeuwde wegen door de Finse bossen scheurde. Ja inderdaad: 'scheurde'. Altijd te hard, vooral in de bochten. Ik was negentien. (...) Ik hoopte op iets, daar in mijn eentje op die tractor in de bossen. Een ongeluk op zijn minst. Een ongeluk waarbij ik zwaargewond zou raken - desnoods het leven zou laten.
Het was een bevrijdend gevoel, een gevoel dat ik later nooit meer zou terugkrijgen. Er bestond geen gevaar, of beter gezegd: het gevaar was er wel, maar het was een vriend - misschien wel de beste vriend die ik had in 1973.
​
****


In de centrale hal van het instituut aten morsige mannen hun middagbrood. Het rook er naar mandarijntjes. De bibliotheek en de leeszaal waren geformeerd rond een kleine binnentuin achter glas, als de binnenhof van een klooster, met in het midden een Japanse kers. Overal zaten mensen te werken tussen stapels archiefmappen. Ook de tafel van de schrijver lag vol boeken en mappen. Er lagen een laptop en een havannabruin notitieboek waarin Wieringa, afgaand op het hoopje puntenslijpsel op de hoek van de tafel, met potlood notities maakte. De schrijver pakte de bovenste map en maakte het lint los waarmee die was dichtgebonden.
'Dit is nog maar een deel,' zei hij op fluistertoon. 'In de kelder ligt nog meer. Het meeste heb ik al doorgewerkt.'
Hugo deed een stapje terug vanwege de rottingsgeur uit Wieringa's mond. Hij zag de bekende foto van zijn grootvader in 'feldgrau', die altijd gebruikt werd wanneer er over het bedrijf geschreven werd, breed lachend en zelfverzekerd, met de kraagspiegels met de Sig-runen en de zwarte ruit.
​
Gevierd kunstenaar Hugo Adema stamt uit een roemruchte familie die al decennia haar stempel op de moderne tijd drukt. Zijn grootvader Willem Adema stichtte zijn offshore-imperium na een dubieuze rol in de Tweede Wereldoorlog: aanvankelijk vocht hij aan Duitse zijde aan het oostfront, maar halverwege de oorlog sloot hij zich aan bij het verzet. Wie is die honderdjarige man die door sommigen wordt vereerd als een held en door anderen beschouwd als een geslepen opportunist?
Terwijl zijn tweelingbroer als hoofd van het familiebedrijf het grootste schip ter wereld laat bouwen, raakt Hugo’s eigen leven in een impasse als zijn grote liefde hem verlaat. Hij keert terug naar het landgoed waar hij is opgroeide om er weer te schilderen en het verleden van zijn inmiddels honderdjarige grootvader te onderzoeken. Wanneer zijn vroegere gouvernante overlijdt, duiken de verloren gewaande dagboeken van zijn grootvader weer op, die een ontstellend licht werpen op diens oorlogsjaren.
​
Toen hij het textiel openvouwde, zag hij een stapeltje aantekenboeken in verschillende formaten en kleuren. Het leken oude kasboeken. Het papier was vlekkerig van ouderdom en de pagina's waren, zag hij toen hij ze haastig doorbladerde, dicht beschreven. Hij herkende het handschrift. Het kostte hem enige moeite erin door te dringen, zoals je ogen moeten wennen in een donker bos, de letters en woorden stonden dicht opeen. Een dagboek, dagboeken, zonder twijfel. Namen van onbekende mensen en plaatsen. Zijn hart klopte in zijn keel. (...) Gejaagd ging zijn adem in en uit. Tussen twee dagboeken vond hij een A4'tje. Hij vouwde het open; een brief aan hen beiden: 'Lieve Tom en Hugo, lieve jongens...'
Hij vouwde het vlug weer dicht en wikkelde de cahiers weer in de lap stof. In een plastic tas van de chinees verborg hij het pakket onder de bestuurdersstoel van zijn auto. (...) Waarom had Beth ze voor hen tweeën bestemd? Een vergissing! Ze kwamen Wieringa niet toe!
​
In Nirwana, een zeer Nederlands boek van Tommy Wieringa, wordt vanaf het begin strijd geleverd; tussen de tweeling Hugo en Willem Adema, tussen Hugo en zijn ex (die hem gebruikt als onderwerp voor haar eerste eigen expositie), tussen Hugo en zijn familie (dat eeuwige rechtpraten van wat altijd al krom was)...
Als bekende kunstenaar ontmoet Hugo een schrijver die toevallig materiaal verzamelt over het geslacht Adema. Toevallig heet die schrijver Tommy Wieringa, die zo zichzelf binnensmokkelt in zijn eigen roman. Beide heren gaan zo tegelijk op zoek naar feiten over de stokoude pater familias, feiten die decennialang onder het tapijt waren geveegd. Wieringa baseerde zijn roman op het leven van Pieter Schelte Heerema, die na een foute keuze in de oorlog alsnog een van de rijkste mannen van Nederland werd.
Protagonist Hugo is een buitenbeentje binnen zijn familie, maar profiteert wel mee van de rijkdom. Vlotjes koopt hij huizen in Amsterdam en op Ibiza, maar het blijken lege plekken sinds zijn geliefde er vandoor is gegaan. Daarom keert Hugo terug naar het landgoed van zijn grootouders om er zijn intrek te nemen in de stal. Daar maakt hij portretten van zijn familieleden, terwijl hij tussen de schildersessies door een weggemoffelde gehandicapte tante bezoekt.
​
Nirwana is zowel een klassieke roman over familiegeheimen én tegelijk ook een actuele roman over de verwoestende kracht van het kapitalisme. Op de 481 pagina's die de roman telt, kon Wieringa zeer veel informatie kwijt en nam hij zijn tijd om een mooi beeld te scheppen van zowel de hoofdrolspeler als zijn leefwereld, grote historische thema’s te koppelen aan de strijd van de kunstenaar, een sfeer te scheppen waarin de lezer zich tegelijk zowel comfortabel als onwennig kan voelen.
Het resultaat ontroert, slorpt de lezer op en zet aan tot nadenken. Met zeer veel plezier uitgelezen!
​
****
Wieringa, T. (2023), Nirwana, De Bezige Bij, Amsterdam
Goldschmidt, S. (2023), Kukuruznik, Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam
Het duurde maanden voordat mijn vader na zijn bevrijding door de Sovjets voldoende was aangesterkt om de reis te ondernemen naar wat ooit zijn land was geweest en terugkeerde in Amsterdam, waarvan hij nog maar weinig herkende, een stad die geen ziel meer had, alleen nog maar krotten. Vanaf het moment dat Brouwersburg weer aan hem was toegewezen, trok hij zich terug op de zolder.
Hij kwam niet graag buiten, maar hij liep 's nachts, als hij niet kon slapen langs de grachten, via de voormalige Jodenbuurt vol leeggeroofde bouwvallen tot het Singel, en weer terug via een andere gracht. Hij liep ronde na ronde, in marstempo, om zichzelf fysiek uit te putten. Pas dan kon hij een beetje slapen.
Op een nacht zag hij midden op de Magere Brug het meisje dat vijentwintig jaar later mijn moeder zou worden. Ook zij had een inferno overleefd. Ze stond over de reling gebogen, een enkele lantaarnpaal weerkaatste wat licht op het water. Ze probeerde in het rimpelende water haar spiegelbeeld terug te vinden. Maar er was niets wat ze herkende in dat broodmagere lichaam, in het getekende gezicht. Toen keek ze op. Haar ogen, dof als verweerde koperen bellen die niet meer op te poetsen waren, zagen mijn vader. Ik denk dat ze iets in elkaar herkend hebben. Misschien door het gebrek aan glans, door de vermoeidheid die ondanks hun jeugd van hen afsijpelde, of door de eenzaamheid die als radioactieve straling om hen heen hing. (...) Het schijnt dat mijn vader, nog voor hij haar naam wist, tegen haar gezegd heeft: 'Kom, laten we naar huis gaan.' En daarop legde zij haar hand in de zijne en zo zijn ze naar het huis met het torentje gelopen.
​
Noa erft bij het overlijden van haar vader een kist met papieren. Het zijn verhalen over vliegeniersters die in de begintijd van de luchtvaart wereldwijd in wankele vliegtuigjes stapten om records te breken. Rosy Rose bijvoorbeeld, de eerste Amerikaanse zwarte pilote, en de jonge vrouwen in het Sovjetleger die tijdens de Tweede Wereldoorlog in zogenaamde 'Kukuruzniks' in het donker leerden vliegen. Er zijn ook de brieven van een jonge moeder aan haar verongelukte echtgenoot.
Aanvankelijk is het Noa een raadsel waarom haar liefdevolle maar zwijgzame vader zich zo hevig interesseerde voor deze vrouwen, die braken met de conventies van hun tijd. Bij het lezen van al deze verhalen die hij haar naliet, komt voor Noa het besef dat hierin het raadsel van haar familiegeschiedenis ligt.
​
Ik vloekte, drukte de gashendel weer naar voren, maar de motor klonk als een schorre hond, haperde en toen viel hij stil. Mijn hart bonkte als een razende, de wind suiste om mijn oren, mijn stuurknuppel bleek dood als een neergeschoten paard op de vlakte van Verdun. Met mijn voeten trapte ik de roerstaven in om de staartvleugel te besturen, maar niks werkte, het ding was onbestuurbaar, ik was compleet machteloos. Mijn machine knalde met daverend geweld op de rotsgrond en alles werd zwart. Toen ik bijkwam lag ik in de ambulance en vanaf dat moment bestond mijn bestaan uit ondraaglijke pijn die mij drie maanden lang gevangenhield. Ik was veroordeeld tot stilliggen op het ziekenhuisbed, met een loodzwaar been van heup tot teen in het gips. (...) Als je niet kunt bewegen is het onmogelijk te ontsnappen aan de somberheid die je besluipt als een roofdier, hoewel ik geprobeerd heb me ertegen te verzetten.
​
In Kukuruznik, de vijfde roman van Saskia Goldschmidt, wordt de lezer verschillende kanten tegelijk opgestuurd. Centraal in deze roman staat natuurlijk het verhaal van Noa, die al lezend iets bijleert over haar ouders, grootouders en andere familieleden. Daarnaast echter worden heel wat hoofdstukken besteed aan de heldhaftige avonturen van vliegende vrouwen uit langvervlogen tijden: de zwarte Rosy Rose, Adrienne Bolland, Maryse Hilsz, Hanna Reitsch en nog tal van anderen. Laat me eerlijk zijn: voor de lezer die graag heeft dat het hoofdverhaal een beetje vooruitgaat, zijn sommige van deze nevenverhalen storend. Bovendien, zo ontdekte ik pas na afloop, heeft de schrijfster enkele van deze personages compleet verzonnen. Ook al lijkt het hele boek geloofwaardig, toch heb ik wat moeite met dat mixen van feiten en fictie. Zo zit je als lezer immers al snel te googelen naar informatie over zo'n heldhaftige pilote, om dan te ontdekken dat ze nooit echt heeft bestaan.
Helemaal te gek werd het, in mijn ogen, wanneer de schrijfster ook nog eens enkele hoofdstukken wijdde aan het verhaal van respectievelijk een bij, een kanarie en een vleermuis, die elk op hun beurt iets mogen vertellen over het nut van hun bestaan. Voor mij voelden deze hoofdstukken aan als compleet overbodige ballast, tijdverdrijf voor de lezer, een experimentje van de auteur.
Opgepast, want hier komt een spoiler: aan het einde van de rit bleek dan ook de ontknoping van het eigenlijk 'basisverhaal' ook nog eens vrij mager uit te vallen. Het langverwachte 'geheim' bleek helemaal niet zo bijzonder en alle extra verhalen over vrouwelijke piloten bleken hieraan weinig of niets bij te dragen. Zeer jammer allemaal... Wat een teleurstelling.
Nu kan ik niet zeggen dat ik dit Kukuruznik tegen mijn zin heb uitgelezen, daar is dit boek te goed voor geschreven, maar het geheel had wel wat compacter gemogen. Enkel aan te raden aan lezers met een échte interesse in de (deels fictieve) pioniers van de luchtvaart en alle andere zaken met vleugels.
​
​
**

Mieke, een weinig geschoold, maar schrander buitenmeisje, meent haar roeping te missen doordat ze in een bedrijf aan een computer tewerkgesteld wordt. Door de controversiële opvattingen van haar vriend, de briljante student Francis, komt zij ertoe de traditionele waarheden waarmee ze is opgegroeid, minder vanzelfsprekend te vinden en keuzes te maken die haar in conflict brengen met haar behoudsgezinde ouders. Als Francis naar de universiteit vertrekt en zij ongewenst van hem zwanger geraakt, loopt ze van huis weg, - het begin van een waanzinnig avontuur. Wat na de liefde? Dit thema wordt de aanleiding tot een erg levendig en gevoelig getekend meisjesportret dat naadloos naar de volwassenheid evolueert; dit tegen de achtergrond van een onvergetelijk liefdesverhaal uit de jaren zeventig, - het begin van het digitale tijdperk.
​
Iedereen in het Antwerpse kent misschien wel een van de drie broers Baeken. Een van hen is Vital, die zichzelf ooit uitriep tot 'nachtburgemeester' van Antwerpen. Een tweede broer is de bekroonde striptekenaar-illustrator Serge, bekend van o.a. de graphic novel 'Sugar, leven als kat'. De derde broer is Jeroen, met wie ik ooit nog studeerde aan de kunsthogeschool. Ik moet toegeven dat het grotendeels uit beleefdheid was dat ik een boek kocht dat door de broers werd gepromoot via sociale media, een roman geschreven door hun vader Robert (Turnhout, °1943). Met een cover ontworpen door zoon Serge zag het boek er alleszins alvast wel mooi uit, maar ik had geen idee wat ik mocht verwachten van de inhoud. En kijk eens aan, ook dat viel me uiteindelijk enorm goed mee.
​
Ik draag een kind, al ben ik zelf nog een meisje, dacht Mieke. Zij keek naar de overkant van het kanaal, waar het haar vertrouwde landschap dit keer de indruk wekte dat zij zich altijd met illusies had gevoed, want dat het leven op aarde slechts een zinloze strijd is op een schrale korst. Meermaals had zij zich verheugd bij de gedachte dat ze zich ondanks alles in een ongeëvenaarde positie bevond. Maar was het wel zo buitengewoon? Wat zich in haar voltrok, gebeurde immers precies zo bij een hond of kat. En was zij, in die eindeloze rij van opeenvolgende geslachten, niet een onnozel schakeltje? De dag was vaalgrijs als de hemel. De bomen stonden roerloos. En ook verder in de lege weiden, bewoog niets. Geen tijden en geen seizoenen. Niets dan dit kale herfstland. Hoeveel eeuwen, hoeveel volkeren waren hier al doelloos voorbijgetrokken?
Een eindje verder overwoekerden varens de puinhoop van wat ooit een steenfabriek moest zijn geweest. Vandaag was er geen mens meer te bespeuren. Mieke keek naar de verre rookpluimen uit een fabrieksschouw - aanduidingen van de onvermijdelijke, op handen zijnde wereldbrand.
​
Waar ik tijdens het lezen het meest mee heb geworteld is het tijdsbeeld waarin deze roman zich afspeelt: de Noorderkempen, ergens in de jaren zeventig. De personages kregen echter een soort universele vorm aangemeten, waardoor het verhaal zich evengoed al enkele decennia eerder hadden kunnen afspelen. Doordat Mieke, de hoofdrolspeelster, opgroeit in een eenvoudig, diepgelovig boerengezin, overviel mij voortdurend de indruk dat deze roman zich evengoed in de jaren, veertig, vijftig of zestig, of zelfs veel eerder had kunnen afspelen; die lang vervlogen tijden waarin volop gewroet werd in oude, Vlaamse gronden, zoals werd beschreven door Stijn Streuvels, Cyriel Buysse of Felix Timmermans. Portret van de aardbeienplukster als jonge vrouw deed me bij momenten dan ook al eens denken aan de oude, stichtelijke Davidsfonds-boeken uit de naoorlogse jaren, maar laat dit nu niet klinken alsof ik de waarde van deze roman onder het tapijt dreig te vegen. Dat is zeker niet de bedoeling, integendeel zelfs. Ik heb namelijk genoten van zowel de degelijke schrijfstijl als het intrigerende verhaal dat Robert Baeken hier etaleert. Op zich is Portret van de aardbeienplukster als jonge vrouw geen moeilijk te begrijpen boek; en aanvankelijk is ook de plot eenvoudig en rechtlijnig. Toch neemt de schrijver regelmatig een onverwachte afslag waardoor het verloop telkens een nieuwe kant wordt uitgestuurd. Als lezer blijf je dan ook geboeid lezen tot de laatste bladzijde. Goed, niet alle hoofdrolspelers krijgen uiteindelijk wat zij verdienen, sommige nevenfiguren verdwijnen eerder geruisloos uit beeld en de afloop is vrijblijvend en mijmert zichzelf de achterdeur uit. De reis is echter belangrijker dan het einddoel en de tocht op zich is in ieder geval boeiend genoeg.
***
Baeken, R. (2022), Portret van de aardbeienplukster als jonge vrouw, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg

'Als dit kan...' schiet het door mijn hoofd als een tergend refrein, 'als dit allemaal kan, als mensen in uniform kinderen kunnen stampen, vrouwen mokerslagen in hun gezicht kunnen geven, mannen bijna kreupel slaan richting verhuiswagen met een naam van een van ons erop, een Vlaamse naam... Als dit allemaal kan... Wij die hier staan als wat... als hulpverleners in een omgekeerde wereld waar wit zwart is, tijdens een nacht die tot helse dag wordt uitgelicht, als verplegers die bijstand verlenen aan Duitssprekende dokters die in uniform een of ander menselijk virus bestrijden met kloppen en slaan, met dreigementen en brullen bij wenen en janken en kak bij zovelen in de broek, met bloed en kots en stront op straat... Als dit allemaal kan, kan dan alles niet? Kan dan alles niet?
​
Het is oorlog. Antwerpen wordt bezet door geweld en wantrouwen. Wilfried Wils acht zichzelf een dichter in wording, maar moet zich tegelijk zien te redden als hulpagent. De mooie Yvette wordt verliefd op hem, haar broer Lode is een waaghals die zijn nek uitsteekt voor joden. Wilfrieds artistieke mentor, Nijdig Baardje, wil juist alle joden vernietigen. Onbehaaglijk laverend tussen twee werelden probeert Wilfried te overleven, terwijl de jacht op de joden onverminderd verdergaat. Jaren later vertelt hij zijn verhaal aan een van zijn nakomelingen.
​
Wandel met ons mee, jongen. Het is zondagnamiddag 22 juni 1941, zo staat het in inkt geschreven op de achterkant van de foto die ik in handen hou. Uw toekomstige overgrootmoeder loopt tussen haar broer Lode en mij in. Ze heeft haar armen in de onze gehaakt. We vormen een wandelend driespan op de Keyserlei. Schoon weer is het, geen wolk aan de lucht. Haak uw arm in de mijne, dan vormen we een vierspan van plezier. Ziet ge hoe de stadsbewoners lachen en naar elkaar knikken? Schoon weer doet alles vergeten. De totaal zot geworden prijzen voor eten pakt een mens er dan bij. Op de zwarte markt moet ge nu zes keer meer betalen voor dingen die ge twee jaar eerder gewoon in de winkel vond: boter, melk, eieren, vlees. Vorige week heb ik samen met mijn collega's weer een zwarthandelaar opgepakt. Zonder er een woord aan vuil te maken handelen we het af zoals we het nu al sinds de winter doen: de buit onder elkaar verdelen en de overtreder laten lopen. Vaak komen we dezelfde zwarthandelaren tegen en knikken we naar elkaar. Wat vroeger werd beschouwd als wet is nu vervangen door onuitgesproken afspraken, gefoefel, en hier en daar een berekende gok aan beide kanten. Ieder schat zijn voordeel in, iedereen wikt en weegt. Wie dat oneervol vindt, verliest. Wie daar zijn schouders voor ophaalt, leert bij.
​
Wil, van Jeroen Olyslaegers - ook bekend van zijn uitstekende romans, Wij, Winst en Wildevrouw (zie recensie verderop) - is een soms harde, brutale, erg Vlaamse maar al bij al prachtige roman. De verteller, Wilfried, een Antwerpse politieagent tijdens de Tweede Wereldoorlog, schippert heen en weer tussen het heden, het moment waarin hij zijn herinneringen neerschrijft voor het nageslacht, en het verleden, waarin hij probeert iedereen te vriend te houden. Dat wordt steeds moeilijker, in een omgeving waarin je uitgesproken voor of tegen iets hoort te zijn. Ook zijn beroepsernst wordt danig op de proef gesteld. Aan de ene kant helpt hij de joodse man Chaim Lizke onderduiken, al is daar wel enig financieel gewin mee gemoeid, maar als er joden moeten worden opgepakt, dan is Wilfried evengoed - als deel van het systeem - een van de politieagenten die gewoon meewerkt.
Tussen alle emoties door wordt hij dan ook nog eens verliefd en probeert hij een relatie met Yvette, de jongedame in kwestie, op te bouwen. Maar ook daarin hoort hij duidelijke lijnen te trekken.
En dan zijn er nog Wilfrieds literaire ambities. Zich spiegelend aan Paul van Ostaijen, probeert hij zijn eerste stappen te zetten binnen het wereldje van de literatuur, met een eerste eigen, gedrukte dichtbundel op zijn palmares. Het is via de poëzie dat Wilfried tracht zichzelf mentaal gezond te houden, maar oh ironie: de man die hem daarbij de weg wijst, koestert zelf de meest waanzinnige - lees: fascistische - politieke ideeën.
Zeer vermakelijk is nevenfiguur tante Emma, een zus van Wilfrieds moeder, die tijdens de oorlog de lakens deelt met een Duitse officier, en na de bevrijding met een Canadees. Kortom, nog tijdens de oorlog zorgen collaborateurs, politici en vele anderen er alvast voor dat ze een excuus klaarhebben voor na de oorlog.
De sfeer in Wil is dus uiteraard beklemmend, grimmig en onvoorspelbaar, soms grotesk en karikaturaal. Door het prachtige taalgebruik van de schrijver is het toch een uitzonderlijk vlot leesbaar en erg genietbaar boek geworden.
​
****

Olyslaegers, J. (2019), Wil, De Bezige Bij, Amsterdam

Larson, E. (2016), De Lusitania, Karakter Uitgevers bv, Uithoorn
Naarmate de Lusitania verder door de haven voer, werden er duidelijk aanwijzingen van de oorlog zichtbaar. Het schip passeerde een van de beste Duitse lijnschepen, de reusachtige Vaterland, die aan een kade in Hoboken aangemeerd lag.
Intussen voerder de purser en de hofmeesters van de Lusitania hun gebruikelijke inspectie uit om verstekelingen op te sporen. Omdat het oorlog was, deden ze dat extra nauwkeurig en algauw hadden ze drie mannen in hechtenis. De mannen leken alleen Duits te spreken; een van hen had een camera bij zich. De ontdekking werd aan tweede kapitein Anderson gemeld, die op zijn beurt de assistentie inriep van Pierpoint, de rechercheur uit Liverpool, en ook de scheepstolk liet komen. Dat leverde weinig informatie op, behalve dat de drie mannen inderdaad Duitsers waren. Wat de verstekelingen hadden willen bereiken was onduidelijk, maar later werd gespeculeerd dat ze bewijs hoopten te vinden en te fotograferen dat het schip bewapend was of gesmokkelde munitie vervoerde.
Het drietal werd benedendeks in een provisorische scheepsgevangenis opgesloten in afwachting van de aankomst in Liverpool, waar ze aan de Britse autoriteiten zouden worden overgedragen. Het nieuws van de arrestatie werd voor de passagiers verzwegen.
Op 1 mei 1915, terwijl de Eerste Wereldoorlog zijn tiende maand inging, was de luxueuze oceaanstormer Lusitania onderweg van New York naar Liverpool. Aan boord van het gigantische schip baadden de opvarenden in luxe. Ze maakten allen een ontspannen indruk, hoewel Duitsland had verklaard dat het de zee rondom Groot-Brittanië als oorlogsgebied beschouwde. Al maanden zaaiden Duitse duikboten dood en verderf in de Atlantische Oceaan. Maar De Lusitania was een van de grootste en snelste schepen van het moment en kapitein Turner had een groot vertrouwen in de ongeschreven regels die gentlemen op volle zee aanhielden en die er al eeuwen voor zorgden dat passagiersschepen veilig waren voor oorlogshandelingen. Dat was echter buiten de Duitsers gerekend, meer bepaald buiten Walther Schwieger, de kapitein van Unterseeboot-20.
​
De mist was zo dicht dat Schwieger om kwart over zeven het bevel gaf om naar de gebruikelijke vaardiepte van 22 meter te duiken. Dat was diep genoeg om ervoor te zorgen dat de U-20 zelfs onder schepen met de grootste diepgang door kon varen. Dat was een verstandige gewoonte, want ondanks hun afschrikwekkende reputatie waren U-boten kwetsbare vaartuigen, tegelijkertijd ingewikkeld en primitief. DE mannen dienden als ballast. Om zijn boot snel horizontaal te brengen of een duik te versnellen, gaf Schwieger zijn bemanningsleden opdracht om naar de boeg of de achtersteven te rennen. De chaos lijkt in eerste instantie misschien komisch, ware het dan niet dat die manoeuvres doorgaans werden uitgevoerd wanneer er gevaar dreigde. U-boten waren zo gevoelig voor een verandering van de belasting dat het zelfs voor de lancering van een torpedo nodig was dat de mannen van plaats veranderden om het plotseling gewichtsverlies te compenseren.
​
In zijn boek De Lusitania vat auteur Erik Larson alle historische documenten de hij maar kon vinden met betrekking tot de laatste reis van het beroemde schip zeer nauwgezet samen. Het resultaat van zijn doorgedreven onderzoek is dan ook een dik boek geworden met een zeer nauwkeurige uiteenzetting van de feiten. Maar let op, voor u als lezer hier al afhaakt, want in zijn epiloog zegt de auteur zelf: 'Wat me vooral aantrok, was dat er zo ontzettend veel materiaal beschikbaar was om het verhaal zo levendig mogelijk te kunnen vertellen: archivale schatten zoals telegrammen, onderschepte radioberichten, getuigenverklaringen van overlevenden, enz...'
Dat is inderdaad wat Larson met die hele berg aan informatie heeft gedaan: hij heeft er een boek van gemaakt dat waarheidsgetrouw is én tegelijk zo spannend is dat het leest als een trein. Enfin, of in dit geval dan als een snelle passagiersboot. Met ruim 500 bladzijden op de teller lijkt dit op het eerste zicht een veel te dik boek, maar bedenk dat de laatste honderd bladzijden volledig opgegaan zijn aan een opsomming van al dat bronnenmateriaal en dus geen noodzakelijk leesvoer meer vormen. De eerste 400 bladzijden zijn dat wél, toch tenminste voor wie ooit heeft genoten van James Camerons verfilming van de ramp met de Titanic, want die vergelijking kan zeker gemaakt worden. Het voornaamste verschil is uiteraard dat rond de Lusitania heel wat meer politieke duiding nodig is. Een ijsberg en een oorlog, het zijn twee zeer verschillende zaken. De aanslag op de Lusitania vormde de basis van de inmenging van Amerika in de Eerste Wereldoorlog, wat natuurlijk een gegeven is dat de loop van de geschiedenis drastisch heeft veranderd.
Voor wie enige interesse heeft in de combinatie geschiedkundige feiten én een boeiend verhaal, is dit boek een heuse aanrader.
​
***
Op geen enkel schilderij, op geen enkele gravure, in geen enkel geschiedenisboek staat zijn gezicht. Uit alle archieven van zijn tijd is er in Frankrijk maar één foto van hem bewaard gebleven. Zijn bestaan interesseert geen dichter, biograaf of academielid. Niemand hemelt zijn bescheidenheid op als legendarisch of zijn ziekte als groots. Zijn huis is geen museum, zijn machines worden nauwelijks tentoongesteld, de middelbare school waar hij zijn eerste demonstraties gaf, draagt niet zijn naam.
Augustin Mouchot is een van de groten van de wetenschap, die geheel vergeten is, maar dat komt niet doordat hij te weinig volharding toonde in zijn onderzoeken of niet zo briljant was in zijn ontdekkingen, maar doordat deze koppige, kille en strenge geleerde in zijn dwaze scheppingsdrift persé een koninkrijk wilde veroveren dat de mens nooit heeft kunnen innemen: de zon.
In die tijd, aan het begin van de negentiende eeuw, was niemand in de zon geïnteresseerd. Frankrijk keerde de hemel de rug toe en wroette stug in de schoot van de aarde om er dagelijks duizenden tonnen steenkool uit te halen.
​
Augustin Mouchot, zoon van een slotenmaker, werkte als leraar wiskunde toen hij halverwege de negentiende eeuw als eerste ontdekte hoe zonne-energie omgezet kan worden in mechanische stoomkracht. Mouchot geloofde dat de wereldvoorraad steenkool ooit uitgeput zou raken en in 1861 ontwikkelde hij een door de kracht van de zon aangedreven machine. Zijn uitvinding was haar tijd ver vooruit, werd tot aan het hof van Napoleon III bejubeld en onder grote belangstelling gepresenteerd op de Wereldtentoonstelling in Parijs. Mouchots machine slaagde erin om pompen en drukpersen aan te drijven. En dat niet alleen: hij verbaasde vriend en vijand door met de kracht van de zon blokken ijs te maken.
In De Uitvinder beschrijft Miguel Bonnefoy heel nauwkeurig hoe het mogelijk was dat een briljant uitvinder compleet berooid aan z'n einde kwam, hoe deze bijzondere man zijn roem en rijkdom voor z'n ogen zag verdampen.
​
Na twee weken van hoosbuien was het schitterend weer. De zon boorde zich meedogenloos door de hemel en stortte een waterval van licht uit. Mouchot, die er nog geen drie weken geleden terneergeslagen en ellendig uit had gezien, was nu kalm en zelfverzekerd. Het zweet liep hem in stralen over het lijf door de verstikkende middaghitte, maar hij stond op het wandelplein van het paleis voor zijn toestel als een beeldhouwer voor zijn beeld.
De keizer gaf een teken en de demonstratie begon. Mouchot voerde elke beweging moeiteloos uit, hij had de situatie in de hand. Toen hij de machine in werking stelde en de spiegels naar de zon draaide, veranderde het enthousiasme van de toeschouwers in een gemompel van nieuwsgierigheid. Het apparaat werd met steeds grotere snelheid, met steeds grotere kracht warm. Het kwik van de thermometer steeg zienderogen.
​
De auteur van De Uitvinder, Miguel Bonnefoy, heeft zich ongetwijfeld de naden uit z'n broek gewerkt om alle mogelijke informatie over Mouchot, een figuur die verdween in de nevelen van de tijd, te verzamelen en helder uit te schrijven in een vlot leesbare biografie. Dit boek behandelt de opkomst en vervolgens de ondergang van een man die briljant was, maar ook net iets te bescheiden. Het resultaat van het doorgedreven onderzoek van de schrijver is fascinerend van begin tot einde.
Een dun, maar heerlijk zomers boek, dat alle menselijk geploeter en gewroet eventjes mooi in het juiste perspectief plaatst.
​
****

Bonnefoy, M. (2023), De Uitvinder, uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam
In Massachusetts was het oogsttijd. De gewassen waren rijp, de beboste heuvels leken wel een verre, langgerekte, vurige zonsondergang in rood en roze, oranje en goud - groter en levendiger dan alles wat ze ooit in Engeland hadden gezien.
'We zijn gezond en sterk,' zei Ned op een dag tegen Daniel Gookin. 'Geef ons eerlijk werk. Laat ons de kost verdienen.'
Vanaf dat moment gingen ze elke weekdag bij het eerste daglicht het huis uit om op de boerderij te gaan werken: tarwe en mais oogsten, en toen dat gedaan was, greppels graven, schuttingen herstellen, schapen en runderen hoeden, hooi op de hooiberg gooien, bomen kappen en brandhout zagen voor de winter. Hun handen raakten vereelt door het werk met zeis en bijl, schoffel en schep. Hun spieren werden harder. Als ze hier wilden overleven, dacht Ned, zouden ze goed in vorm moeten zijn. Dit was een nuttige oefening. En al dat zware werk, van zonsopgang tot zonsondergang, was ook in een ander opzicht goed voor hen: het verdoofde hun heimwee. Als ze zich 's avonds op bed lieten vallen, sliepen ze zo diep dat ze zelfs niet geplaagd werden door dromen van Engeland.
​
Het is 1660. Kolonels Edward Whalley en William Goffe steken vanuit Engeland de Atlantische Oceaan over, op de vlucht en op zoek naar een onderduikadres. Na de staatsgreep door Oliver Cromwell en hun betrokkenheid bij de moord op koning Charles I (het woord regicide betekent letterlijk koningsmoord), worden ze gezocht. In hun thuisland zijn ze alvast bij verstek veroordeeld wegens hoogverraad.
In Engeland geeft het regicidecomité van de Privy Council aan Richard Nayler de opdracht om alle gevluchte samenzweerders op te sporen. Nayler zal nergens voor terugdeinzen en ervoor zorgen dat vooral Whalley en Goffe hun verdiende loon krijgen. Hij heeft daar bovendien zo z'n eigen redenen voor.
​
Nayler kende hen allemaal van gezicht. Toch vroeg hij alle gevangenen toen ze geboeid aan polsen en enkels vanuit de kelders naar boven werden gebracht, beleefd om hun naam en vinkte die af op zijn lijstje. Van de zeventien man die aan hem werden voorgeleid, hadden veertien het doodvonnis ondertekend dat over de koning was uitgesproken; de andere drie waren rechters geweest tijdens zijn proces. Ze hadden zich overgegeven aan het parlement in afwachting van een koninklijk pardon, en toen ze uit de kelder tevoorschijn kwamen, de een na de ander, na maanden onder de grond zo wit als maden, met hun ogen stijf dichtgeknepen tegen het plotselinge zonlicht, vroegen sommigen die nog steeds niet gewend waren aan hun statusverlies, op hoge toon wat er nu met hen ging gebeuren.
'Een kort boottochtje,' zei Nayler vriendelijk, en hij gebaarde naar de aanlegsteiger aan de overkant van het voorplein, waar de sloep lag te wachten.
​
Met Regicide schreef Robert Harris een boek met een bijzondere setting. Een deel van dit (deels waargebeurde) verhaal speelt zich af in het 17de-eeuwse Engeland, waar wrede openbare terechtstellingen en heksenjachten nog steeds de orde van de dag uitmaken. De middeleeuwen zijn er nog geen al te verre geschiedenis. Anderzijds doorkruist de lezer samen met de twee vluchtelingen een deel van het Wilde westen, maar dan een nog zeer vroege vorm van het Amerika dat we kennen uit de verhalen over cowboys en indianen. De kolonisten die er leven zijn nog erg Engels, Nederlands, Iers of Schots. De band met het vaderland is voor hen nog steeds reëel en er wordt nog ijverig naar manieren gezocht om te overleven op het 'nieuwe continent'.
Regicide is grotendeels een avonturenboek; het verhaal van twee mannen op de vlucht doorheen een ruw en onontgonnen landschap, op hun hoede voor hun achtervolgers, voor indianen, wilde dieren en verraderlijke situaties. Ze dienen zich te verstoppen in kelders, ruïnes, grotten en op zolders, overgeleverd aan de goede wil van anderen. Zullen ze deze vlucht overleven en hun geliefde familieleden, die achterbleven in het verre thuisland, ooit nog terugzien?
Drie dagen lang hield de koorts aan, en hij was zich ervan bewust dat Will hem verzorgde alsof hij een kind was. Op de vierde ochtend werd hij wakker zonder verhoging. Naast hem lag Will te snurken. Hij slaagde erin om op te staan en liep onvast ter been naar de bomen om te plassen. Daarna voelde hij zich een stuk beter - die heerlijke euforie die volgt op een ziekte. Hij pakte zijn kijker en klom voorzichtig de rotsen op. Een melkachtige mist rees op van de vlakte, maar in het licht van de opgaande zon was de zee goed te zien. De vaargeul was leeg. De oorlogsschepen waren verdwenen.
Die middag kregen ze hun eerste welgezinde bezoek in twee maanden. William Jones kwam voorraden brengen: vers brood, kaas, ham, bier en tabak. De Welshman leek bijna verrast dat hij hen nog levend aantrof.
​
****
Harris, R. (2022), Regicide, uitgeverij Cargo / De Bezige Bij, Amsterdam

Nothomb, A. (2003), Plectrude, uitgeverij Manteau /
Standaard Uitgeverij nv en Marijke Arijs, Antwerpen
Op het bureau zeiden ze haar dat ze een advocaat mocht bellen. Ze antwoordde dat dat niet nodig was. In een verhoorkamer vuurde een man een heleboel vragen op haar af, waaronder: 'Waarom hebt u uw man vermoord?'
'De baby in mijn buik had de hik.'
'En verder?'
'Verder niets. Toen heb ik Fabien vermoord.'
'Hebt u hem vermoord omdat de kleine de hik had?'
Ze leek even van haar stuk gebracht en antwoordde toen: 'Nee. Zo simpel ligt het niet. Hoewel, de hik is intussen wel over.'
'Hebt u uw man vermoord om de kleine van de hik af te helpen?'
Ze begon te lachen, wat behoorlijk ongepast was: 'Natuurlijk niet, stel je voor!'
'Waarom hebt u uw man dan vermoord?'
'Om mijn baby te beschermen,' verklaarde ze, doodernstig nu.
'Ach zo, had uw man hem bedreigd?'
'Ja.'
'Dat had u meteen moeten zeggen.'
'Klopt.'
'En waarmee dreigde hij dan?'
'Als het een jongetje was, wilde hij het kind Tanguy noemen en als het een meisje was Joëlle.'
​
Een jonge vrouw vermoordt haar man, omdat hij haar ongeboren kind een alledaagse voornaam wil geven. In de gevangenis bevalt ze van een dochter en pleegt ze zelfmoord. Wat moet er van het kind worden?
Behalve een onmogelijke voornaam torst de kleine Plectrude een loodzware erfenis. Het meisje wordt liefdevol opgenomen door haar tante en ontpopt zich tot de meest beloftevolle danseres van haar generatie. Maar niets in deze wereld komt zomaar vanzelf goed. Plectrude dient zich aan te passen aan anderen, moet haar eigen plekje zien te vinden, haar eigen koppige koers zien te varen. Op de balletschool heerst aneroxia nervosa. En dan zijn er nog de anderen...
Plectrude begon zich al gauw een en ander af te vragen. Ze was naar deze school gekomen om danseres te worden, niet om zich alle animo te laten ontnemen, zodat ze alleen nog naar haar bed verlangde. Hier werkte ze onophoudelijk aan haar danstechniek, zonder het gevoel te hebben dat ze danste. Ze was als een schrijver die niet mag schrijven, maar voortdurend grammatica moet leren. Dat is natuurlijk onontbeerlijk, maar alleen met het oog op het schrijven zelf: zonder doel is de grammatica hooguit een steriele code. (...) Nogal wat leerlingen schenen dezelfde twijfels te hebben. Niemand sprak erover, maar je voelde dat steeds meer kinderen ontmoedigd raakten.
Zo'n honderd bladzijden lang schetst Amélie Nothomb een prachtig beeld van een mensenleven, in de stijl van het weergaloze Stoner van John Williams. De vraag waar het verhaal van Plectrude toe zal leiden, houdt de lezer ijverig bezig. Honderd bladzijden zijn uiteraard zo gelezen en de gebeurtenissen volgen elkaar snel op. Maar dan, zo rond bladzijde 120, lijkt de schrijfster het zelf te hebben gehad met haar verhaal. Plots begint zij de zaken wat te overdrijven, wordt grotesk en lichtjes ironisch... Ze lijkt wel een kind dat een mooie tekening maakt, maar na afloop een zwarte viltstift neemt en er kribbeldekrabgewijs als een bezetene overheen gaat om alle eerdere schoonheid uit te wissen. Dat is jammer, want het einde is dermate absurd dat enkel de weg ernaartoe in het geheugen blijft hangen, maar niet de afloop zelf.
Het gebeurt wel vaker dat de ergste rampen zich aandienen onder het masker van vriendschap: Plectrude ontmoette Amélie Nothomb en zag in haar de vriendin, de zusterziel waar ze zo naar verlangde. Plectrude vertelde haar verhaal. Amélie luisterde onthutst naar die levensgeschiedenis waar de Atriden een punt aan konden zuigen. Ze vroeg haar of al die aanslagen op haar leven haar geen moordneigingen hadden bezorgd, want het is bekend dat slachtoffers meestal de ergste beulen worden. (...) Plectrude pakte het geweer dat altijd binnen handbereik lag en goed van pas kwam tijdens de besprekingen met haar producers, en joeg Amélie een kogel door de slaap.
'Ik wist zo gauw niet hoe ik haar anders het zwijgen kon opleggen,' legde ze haar man, die een en al begrip was, uit.
**


Op 13 januari 2018 verscheen er een klein artikel in Het Laatste Nieuws. De kop luidde: 'Bejaarde vrouw zit dagenlang bij levenloze lichaam van zus'. De inleiding bij het artikel gaat als volgt:
​
In een woning in de Stationsstraat in Olen werd donderdag het levenloze lichaam van de 81-jarige Maria Boeckx gevonden. Haar drie jaar oudere zus, Emilienne of 'Jenneke' woont er samen met haar, maar is bedlegerig en niet mobiel genoeg om een ambulance te verwittigen. Het lichaam van Maria lag er vermoedelijk al een drietal dagen.
​
In Crossroads probeert Walter Van den Broeck het verhaal achter de situatie van de twee bejaarde zussen te schetsen, maar hij doet meer dan dat. Hij biedt een overzicht van de bloeiperiode van de volkscafé's aan Olen-statie.
Toen Jos Boeckx van café In de Kroon in 1940 verongelukte, liet hij een vrouw en drie kinderen na. Moeder Irma bleef niet bij de pakken zitten. 'Van trouwen komt hier niets in huis!' waarschuwde ze. Na schooltijd ging Gust uit werken, Jen hielp in het café en Maria mocht voor kleuterleidster studeren. De inkomsten gingen naar Irma. Beide zussen bleven hun hele leven ongetrouwd, hoewel de aanbidders stonden aan te schuiven. De hardnekkigste was Jos, die een vaste stek had aan de toog, dicht bij Jen.
​
Al jaren was Jos V. verliefd op Jen. Hij was niet de enige maar wel de hardnekkigste. Hij vroeg haar zowat elke week een paar keer fluisterend ten huwelijk, ving helaas voor hem elke keer fluisterend bot, maar hij gaf niet op. Hij was groot en sterk, werkte op tfabriek, had een vast loon en wonde in de cité. Hij was een man van weinig woorden, zei alleen iets als hij werd aangesproken, en glimlachte daarbij een gouden tand bloot. Maar tot een gesprek liet hij het nooit komen. Daarvoor was hij niet gekomen. Hij moet zichzelf ook als een soort bodyguard van Jen hebben beschouwd. Om het half uur bestelde hij een nieuw glas bier en stak een sigaret in zijn mond, die Jen met een lucifer aanstak. Hij greep haar dan bij de pols en leidde het vlammetje zo langzaam mogelijk naar zijn sigaret. Zo eigende hij zich telkens de gelegenheid toe haar zo dicht mogelijk te naderen. Het had zelfs iets van een copulatie.
​
Iedereen weet dat ik al eens graag een boek van Van den Broeck lees. Zijn boeken zijn goed geschreven, voor mij herkenbaar (want meestal over de buurt waar ik zelf woon) en nostalgisch (want over een volkse sfeer die samen met m'n eigen jeugd voorgoed verdwenen lijkt). Crossroads is niet het grote meesterwerk uit Walter Van den Broecks oeuvre. Daar is het te vluchtig en te beknopt voor, maar het resultaat zorgt wel voor enkele leuke en boeiende uren leesplezier. Meer hoeft dat soms niet te zijn.
​
***
Van den Broeck, W. (2021), Crossroads, uitgeverij Vrijdag, Antwerpen
Nora zat iedere middag aan Nols bed zonder iets te zeggen en zonder hem aan te raken. In de stille duisternis waren ze aanwezig en tegelijk afwezig, maar in ieder geval waren ze samen. Haar ogen wenden aan de duisternis. Ze zag Nol haarscherp liggen en keek recht in zijn oog.
Ze keek geïnteresseerd hoe de verpleegster het verband wisselde en de wond schoonmaakte. Ze hield van de structuur van het gaas en de geur van het ontsmettingsmiddel. Ze hield van de witte lakens die iedere dag werden ververst en het witte uniform van de verpleegster. Zo wit als het tafellaken van Hermine dat ze op een mooie zomerdag over de tafel uitspreidde en gladstreek. De glazen fles met een korenbloem erin. Het leven kon zo eenvoudig zijn.
Edmond wisselde Nora af, zodat ze met Hermine kon praten. Zelfs beneden spraken ze op gedempte toon.
'Ik wil je bedanken,' zei Hermine vaak.
'Je hoeft me niet te bedanken,' antwoordde Nora, 'ik doe het ook voor mezelf.'
'Dan is het liefde.'
De oorlog drong dagelijks via de krant hun leven binnen. Soldaten aan het west- en oostfront vielen met tienduizenden tegelijk.
'Het maakt het leed iets draaglijker,' zei Floor.
​
Kindsoldaat is een epos over twee voorname Nederlandse families op de grens met Duitsland. Tegen de achtergrond van oorlogen en grote maatschappelijke veranderingen houden zij vast aan de oude wereldorde. Familiekasteel Metternich heeft een Limburgse en een Pruisische poort. Eind 19de eeuw wordt daar de tweeling Nol en Max geboren, die hun jeugd doorbrengen met hun buurmeisje Nora. Wanneer, aan het begin van de Eerste Wereldoorlog, de achttienjarige broers ieder het kasteel via een andere poort verlaten, komen ze aan weerszijden van de geschiedenis terecht. De gevolgen van hun keuzes zullen het lot van de volgende generaties bepalen. Zo zal de tweeling altijd een beslissende rol blijven spelen in het moeizame huwelijk van Nora.
Op 24 december ging de bel. De verpleegster riep dat er een nazi voor de deur stond. Het noodplan werd uitgevoerd, maar omdat Elsie aan het werk was, moest Nora nadat Ada was verstopt met Fransje op de arm naar buiten komen.
De man in uniform stond beneden aan de trap, doodsbang om besmet te worden. In zijn hand had hij een grote bos rode rozen. Hij legde de bloemen op de onderste trede en riep op afstand: 'Ze zijn van Max!'
Nora daalde de buitentrap af en pakte de rozen op. Ze hoopte van godganser harte dat niemand het had gezien.
Ada zette de bloemen later met handen trillend van angst in een grote vaas. Het waren prachtige rozen, daar waren ze het allemaal over eens.
​
Ik ging in de bibliotheek bewust op zoek naar dit boek, nadat ik er op tv (klankman) Pascal Braeckman een passage uit had horen voorlezen in het literaire programma Winteruur. In Kindsoldaat beschrijft Oscar Van den Boogaard uitgebreid hoe hij een zoon zou zijn van de Nederlandse prins Bernhard en bijgevolg dus een halfbroer van prinses Beatrix. Hij zegt het niet letterlijk - zijn personage heet in het lijvige boek uiteindelijk Maxwell en komt er pas in de allerlaatste bladzijden aan te pas - maar in de Nederlandse media is er bij de publicatie van deze roman heel wat om te doen geweest.
Het boek is dus een familiekroniek, uitgesmeerd over een 580 bladzijden, deels gebaseerd op feiten, maar ook deels verzonnen. Van den Boogaard vernam het nieuws over zijn biologische vader voor het eerst van zijn moeder toen hij 14 was, nadat zij samen een concert hadden bijgewoond waar ook prins Bernhard aanwezig was geweest. Midden jaren 50 was de schrijver z'n moeder in contact gekomen met de koninklijke familie. Zij was in die tijd aan alcohol verslaafd geweest.
​
Ondanks het veelbelovende karakter van de korte beschrijvingen van het boek, bleef ik al lezend telkens toch op mijn honger zitten. Kindsoldaat is een dik boek, maar vooral ook een traag boek. De schrijver ontrafelt zorgvuldig de verschillende generaties die zijn stamboom bevolkten, maar ondanks de veelbelovende settings gebeurt er vrij weinig of beschrijft Van den Boogaard de gebeurtenissen op een vrij droge, ietwat saaie manier. Erg sympathiek zijn de personages ook al niet. De vrouwen zijn neurotisch, de mannen lijken onbeschaamd achter hun geslachtsdeel aan te lopen. Een centraal thema of een prangend probleem lijkt wat te ontbreken., waardoor het hele verhaal ook weinig spannend is.
Kort samengevat: ik heb mezelf doorheen dit boek geworsteld. Dat heeft me zo'n zes weken gekost. Op zich heb ik daar geen spijt van, want het verhaal was best wel onderhoudend, maar de 'beloning' voor al dat leeswerk bleef toch wat uit.
​
​
**
Van den Boogaard, O. (2018), Kindsoldaat, uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam

Vladimir knikte. Zijn uitdrukking veranderde en de kwaadheid verdween. Hij vergat alweer wat hem zo van streek had gemaakt. De verbinding, waar die zich ook in zijn hersens bevond, was afgestorven en zou misschien wel nooit meer tot leven komen. Het zelfbewustzijn dat even de kop had opgestoken was verdwenen. Hij bleef rustig zitten en keek naar Sjeremetev, die aan het werk was. (...) Het was nu bijna zes jaar geleden dat professor Kalin, de vermaarde neuroloog, hem had gevraagd Vladimirs persoonlijke verzorger te worden. Dat was kort na Vladimirs aankondiging geweest dat hij zou aftreden als president. In die tijd was het voor zijn naaste medewerkers duidelijk hoe hij eraan toe was, maar het ging nog wel zo goed met hem dat hij zich met een strak draaiboek waarop hij zorgvuldig werd voorbereid staande kon houden tijdens bijeenkomsten. Zijn opvolger, Gennadi Sverkov, had hem zelfs zo nu en dan laten optrommelen om te proberen iets van de magie van de oude tovenaar te laten afstralen op zijn eigen regering, die steeds meer van haar glans verloor.
​
De ooit zo machtige en berekenende Vladimir P. is aan het dementeren, omringd door een schaar aan bedienden, maar verder grotendeels vergeten. Hij slijt zijn dagen met denkbeeldige, grimmige gesprekken met voormalige vrienden, vijanden en alles daartussenin. Ondertussen benut het personeel elke mogelijke kans om geld achterover te drukken uit de schijnbaar onuitputtelijke reserves van hun werkgever. Zijn integere verpleger is de enige die hem blijft zien als een zorgbehoevende patiënt. Sjeremetev is de laatste eerlijke man in de datsja, tot zelfs hij uiteindelijk gedwongen wordt om te kiezen tussen stelen of bestolen worden.
​
Toen we de Georgiërs ervan langs gaven,' zei Vladimir opeens tegen Artoer, 'gedroeg president Bush zich als een klein kind. Die man was een idioot. Zodra ik hem ontmoette wist ik dat ik hem om mijn vinger kon winden. Hij zei dat hij in mijn ziel kon kijken. Wat een tovenaar! Een man die kan zien wat er helemaal niet is. Die Amerikanen geven zichzelf zo'n man als president en dan hebben ze het lef om mij verwijten te maken als het niet gaat zoals zij willen! Nou, laten we niet vergeten wat ze Michael Sergejevitsj hebben beloofd, en Boris Nikolajevitsj, en mij persoonlijk - e, die beloften zijn ze allemaal niet nagekomen. Is het soms niet zo? Dat weet iedereen!' Hij glimlachte sluw. 'Als jullie dat spelletje willen spelen, jongens, let dan maar op hoe ik het jullie betaald zet! Heb ik gelijk of niet? Dàt had die idioot van een Bush moeten zien als hij zulke goede ogen had.'
Hij keek om zich heen, naar de bomen die om het meer heen stonden.
'Zitten er beren in dit bos?'
'Ik betwijfel het, Vladimir Vladimirovitsj,' zei Sjeremetev.
'Ga ik vandaag jagen? Waar is het geweer?'
'Niet vandaag.'
​
De aftakeling van Vladimir P. is een intrigerend boek, waarbij de hele context van de aftakelende ex-president slechts de achtergrond vormt voor vele kleinere intriges. Alle personeelsleden die in de datsja werken, hebben zo hun eigen problemen om mee af te reken of hun eigen redenen om daar te zijn. Wanneer een jonge neef van de integere, eerlijke Sjeremetev, de zoon van zijn broer, een politiek pamflet neerpent en vervolgens wordt opgepakt, voelt hij zich moreel verplicht om bij te dragen aan zijn spoedige vrijlating. De vraag is wat hij vanuit de datsja zoal kan doen om de zaken vooruit te helpen. Dat hij dagelijks zeer nauw omgaat met de voormalige president, is uiteraard een goed vertrekpunt.
​
Michael Honig schreef een boek dat, ondanks een beperkt aantal personages en een eentonige omgeving, geen seconde verveelt. De nodige morele vraagstukken zijn ook nooit ver weg: wat is een goed excuus om te doen wat men eerder als 'moreel fout' beschouwde? Wanneer verliest een vooraanstaande figuur zijn belang en wordt hij slechts een onbeduidend man? De aftakeling van Vladimir P. is een fascinerend boek. Bij momenten vreesde ik dat het zelfs net iets te luchtig of te kluchtig dreigde te worden, maar uiteindelijk wist de schrijver altijd de juiste balans te vinden tussen ernstig en verteerbaar.
****
Honig, M. (2016), De aftakeling van Vladimir P., uitgeverij Atlas Contact, Antwerpen/Amsterdam

Ritter, J. (2022), De grootse godvergeten glorie van alles, uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam
'Vroeger was er minder van alles,' zeg ik dan tegen die mensen die je hele levensverhaal willen horen. Dat snoert ze snel de mond. En het is waar, trouwens. Er was minder tv, er waren minder kruidenmixen, minder kleurrijke kleuren en, ja, alles kostte minder. Wat zijn afgezien daarvan de grote veranderingen? 'Als je meer rotzooi aan het Verleden toevoegt, dan krijg je de Toekomst,' dat zeg ik tegen ze.
​
Ik was al jaren fan van Josh Ritter, lang voor ik ook maar één boek van 'm had gelezen. Dat komt doordat de man ook, en vooral, een uitstekende songschrijver en zanger/muzikant is. Uit de zes of zeven cd's die ik van 'm ken, heb ik begrepen dat hij vooral graag zijn geboortestreek Idaho bezingt en dat is in deze roman niet anders. De Noord-Amerikaanse provincie waarover Ritter schrijft werd oorspronkelijk bevolkt door indianenstammen. Idaho was een van de laatste gebieden van de Verenigde Staten die door Europeanen werd verkend. Oorspronkelijk verwierf het gebied bekendheid omwille van zijn bonthandel en heel wat mogelijkheden voor goudzoekers, maar Ritter hangt zijn verhaal op aan nog een andere bedrijvigheid. Zijn roman speelt zich af in en rond het kleine houthakkersdorp Cordelia. Daar blikt de negenennegentigjarige Weldon terug op zijn leven en het ambacht dat zijn familie al enkele generaties uitoefende, de houtkap.
​
Mijn vader vertelde dat de toppers, mannen die zonder angst waren geboren, honderden meters de lucht in klommen, onderweg takken afhakten, de kroon van de dennenbomen zaagden en katrollen bevestigden aan wat er nog over was, om de stammen naar de laadplek te kunnen slepen. Hij lachte terwijl hij me verhalen vertelde over houthakkers die in de bossen zo rijk waren geworden dat ze aan het eind van het seizoen een privétrein lieten komen om hen naar de rumoerige, wervelende magie van The Lights te brengen, waar je ondergrondse kroegen zo lang als hele huizenblokken had. 'Ze waren zo lang,' zei hij, 'dat de mannen allemaal opbraken in groepjes, op basis van de landen waar ze vandaan kwamen, en dat je als je langs de bar liep het gevoel kreeg dat je door die landen zelf heen trok.'
​
Vanaf het moment dat de nog piepjonge Weldon een voet in de bossen van Cordelia zette, droomde hij ervan om zich bij de rumoerige gelederen van zijn voorouders aan te sluiten in hun epische avonturen vol zwaaiende bijlen, sneeuwlawines en woest kolkende rivieren. Maar aan het begin van de twintigste eeuw dreigt het ambacht van de houthakkers stilaan te verdwijnen. Wanneer de jonge Weldon een flink stuk woud, het zogenaamde Verloren Perceel, van zijn vader erft, is het aan hem om de lap grond uit handen te houden van duistere figuren als de legendarische Linden Laughlin, die er maar al te graag de bomen zouden willen omleggen om er flink aan te verdienen. De jonge knaap dient dus als de bliksem een echte man te worden, die zich kan meten met échte giganten.
​
Linden Laughlin kon met zijn laarzen met spijkerzolen tegen het plafond trappen. Hij was twee meter tien en had drie rijen tanden en kiezen. Hij kon dwars door de steel van een hakbijl heen bijten. Niet dat hij ooit een hakbijl gebruikte. De bijl van Linden Laughlin kon helemaal zelfstandig bomen omhakken. Op een keer was iemand ergens boomstammen aan het verslepen en die kwamen dusdanig in de modder vast te zitten dat twee ossenkoppels ze nog niet los konden trekken. Linden Laughlin kwam langs, wierp één blik op die boomstammen en begon ernaartoe te lopen. Met elke stap die hij zette werden die stammen steeds een stukje kleiner, tot ze toen hij er eindelijk vlakbij was zo klein waren geworden dat hij ze gewoon optilde, onder zijn arm nam en naar de zaagmolen droeg. (...) Iedereen was het erover eens dat Linden Laughlin de beste houthakker was die er ooit had geleefd. Wat hij ook was, leeftijdsloos, sterfeloos, tot mijn pure ongeloof stond hij daar op een ochtend toen ik dertien was in onze winkel in Cordelia. Hoe ik wist dat het Linden Laughlin was die daar stond? Het had onmogelijk iemand anders kunnen zijn. Jezus Christus op een cracker, wat was dat een gigantische gozer.
​
De grootse godvergeten glorie van alles heeft alles wat een goed boek in zich moet hebben. Eerst en vooral is het een fantastisch avonturenverhaal, uit de oude traditie waarbij ik dan denk aan schrijvers als Jules Verne, Jonathan Swift of Herman Melville. Door z'n Amerikaanse achtergrond deed Ritters roman me nog het meest denken aan Butcher's Crossing van John Williams, ook al zo'n prachtig boek. Daarbovenop is het ook een prachtig coming-of-age-verhaal, waarbij de kinderlijke verwondering van de jonge Weldon plaats moet maken voor een realistische kijk op de zaken, en vervolgens nog eens voor een diepgeworteld cynisme. Josh Ritter, zoals ik al zei in de eerste plaats een songschrijver, geniet van het vormen van prachtige zinnen. Ook in de Nederlandse vertaling blijven zijn doordachte zinsconstructies overeind. Het is even wennen, want aanvankelijk dien je als lezer dan ook de nodige moeite te doen om jezelf door deze zinnen heen te werken, maar eens je het tempo hebt gevonden is dat een waar genot. Dit boek heeft mijn vakantiedagen naar een hoger niveau getild en ik ga 's mans nieuwste cd meteen ook maar eens aankopen.
​
*****

"De avond is ongemak" van Marieke Lucas Rijneveld is een van de zes overgebleven romans voor de International Man Booker Prize 2020. Dat heeft de jury van de prestigieuze internationale prijs bekendgemaakt. Een Nederlandse roman op de shortlist: dat is nog nooit eerder gebeurd.
VRT NWS - 2 april 2020
Obbe laat Tiesje, mijn hamster, in het glas water vallen, zet zijn hand op de bovenkant en begint het dan langzaam heen en weer te bewegen. Ik moet lachen, het ziet er grappig uit. Alles waar je een rekensom van kunt maken, heeft een geruststellende uitkomst: ik gok op een minuut voordat hij weer adem nodig heeft. De hamster beweegt steeds sneller van de ene naar de andere kant van het glas, zijn ogen beginnen uit te puilen, zijn pootjes trappelen wild in het rond. Het duurt maar een paar seconden voordat hij blijft drijven als de grijze luchtbel in een waterpas. Niemand zegt iets. Dan begint Hanna te huilen, met flinke uithalen. Meteen klinken er voetstappen op de trap. Geschrokken zet Obbe het glas gauw achter zijn legokasteel, waar de vijand een wapenstilstand houdt.
​
De avond is ongemak is het verhaal van een strenggelovig gezin dat wordt getroffen door de dood van een kind. Door de ogen van Jas, die zich ergens tussen de kindertijd en de volwassen wereld bevindt, maken we mee hoe de familieleden omgaan met het verlies. Vader en moeder zijn verlamd door verdriet. Ze zien niet hoe, door hun eigen mentale afwezigheid, hun drie overgebleven kinderen langzaam ontsporen.
​
Niemand kent mijn hart. Het zit diep verborgen achter jas, huid en ribben. In moeders buik is mijn hart negen maanden belangrijk geweest, maar eenmaal uit de buik maakt niemand zich er meer druk om of het wel genoeg slagen per minuut maakt, schrikt niemand op wanneer het even stilvalt of zo snel begint te kloppen dat er wel sprake moet zijn van angst of van spanning. Ik moet beneden mijn spaarpot op de keukentafel zetten. Het is een porseleinen koe met een gleuf in zijn rug. Bij zijn schijtgat zit een plastic dop om het geld eruit te halen. Er zit ducttape overheen zodat ik twee handelingen moet uitvoeren voordat ik mijn geld uitgeef aan rommel. 'Door jouw zonden houdt Hij zich verborgen en wil Hij je niet meer horen,' zegt moeder. Ze steekt een klauwhamer naar me uit, het handvat voelt warm aan, ze moet me ermee opgewacht hebben. Ik probeer niet te denken aan de discman die ik graag wil hebben. Het verlies van vader en moeder is veel erger: voor een nieuwe zoon kan niet gespaard worden.
​
Het spreekt voor zich dat de debuutroman van deze veelbelovende Nederlandse auteur (m/v), Marieke Lukas Rijneveld, niet op mijn leeslijst mocht ontbreken. De avond is ongemak blijkt inderdaad een schitterend boek. In een tv-interview zag ik haar/hem uitgebreid uitleggen, bijgestaan de Vlaamse collega Lize Spit, dat niet alles wat iemand neerpent autobiografisch is, dat feiten en fictie meestal door elkaar heen lopen. Toch kan men mij niet wijsmaken dat de auteur (m/v) de meeste zaken in dit boek niet persoonlijk heeft doorgemaakt. Wat beschreven wordt, is simpelweg té levensecht.
​
Vooraf ging ik ervanuit dat ik mijn recensie over De avond is ongemak bij de boeken voor volwassenen zou neerzetten, maar tijdens het lezen begon ik toch te twijfelen. Het begon mij te dagen dat Marieke Lucas Rijneveld haarscherp de gedachten van een opgroeiende puber onder woorden heeft weten te brengen. Anderzijds is dit boek dan vooral geschikt voor jonge lezers die best al wel tegen een stootje kunnen. Voor de meeste tieners zal het toch nog iets te heftig of confronterend zijn. Vandaar, toch maar voor de zekerheid bij de boeken voor volwassenen neergezet dan, maar het was een twijfelgeval.
​
*****
Rijneveld, M. L. (2018), De avond is ongemak, Uitgeverij Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen

(...) zoals een ziek kind hangerig werd, zo leunde jij ook lusteloos tegen me aan terwijl ik bij je op bed zat tussen je knuffels met mijn rug tegen de muur en je voorlas uit 'Lieve Jongens' van Gerard Reve, ik was inmiddels bezig om je geheel te verzieken, zelfs met bepaalde lectuur wilde ik je mijn armen in jagen, ook al was je nu koortsig en wist ik dat je alleen maar naar die van mijn zoon verlangde die nu in het zwembad lag met zijn vrienden en alleen gisteren een halfuurtje was langsgekomen met een fruitmand die onaangeroerd op je nachtkastje stond en waar achter de appels de doodliefhebbers zich alweer hadden verscholen en mij op de voet volgden, (...) en ik zag steeds vaker dat mijn zoon zijn kettinkje met het halve hartje niet meer omhad, dan lag dat op het plankje in de badkamer, en ik had het deze morgen stiekem zelf omgedaan, ik voelde het koude zilver tegen mijn huid en begreep toen pas waarom jullie lustelingen dit wilden dragen, het gaf hoop om een stukje van andermans hart mee te dragen, om een deel van de ander te zijn omdat er al zoveel van jezelf was, en het stond me prachtig,
​
Waar De avond is ongemak nog prima leesvoer zou kunnen zijn voor jongeren vanaf ongeveer 16 jaar, ben ik daar wat Mijn lieve gunsteling betreft al veel minder zeker van. Dit keer was er geen twijfel mogelijk.
Deze roman biedt het relaas van een negenenveertigjarige veearts die verliefd wordt op een veertienjarige boerenmeisje. De man hield er als kind een incestueuze relatie op na met zijn moeder, een relatie die hem zijn puberteitsjaren kostte. Het meisje leeft in haar eigen droomwereld. Haar seksualiteit begint te ontluiken en liever nog dan een meisje zou ze een jongen willen zijn.
De informatie die Marieke Lucas Rijneveld over de boerendochter prijsgeeft, lijkt - net als in haar (zijn) debuutroman - aan een eigen biografische achtergrond ontleend. Als lezer kan je jezelf niet van de indruk ontdoen dat beide romans voor 99% op feiten gebaseerd werden, maar welke elementen er dan precies als fictie nog aan werden toegevoegd, daar heeft de lezer het raden naar.
​
(...) zo was je een verwoede neuspeuteraar, ja, een megalomane neuspeuteraar, vooral als je je gespannen voelde of als je ergens lang over moest nadenken of niet de juiste woorden vond, dan duwde je je pink diep naar binnen en begon te graven, net zo lang tot je vond wat je zocht, al deed je het nooit waar iemand bij was, op je pa en je broer na, en toch had ik je een keer betrapt in de achterbak van de Fiat, toen je dacht dat ik sliep, daar had ik je hand vastgegrepen en je pink liefdevol tussen mijn lippen genomen, ik had het geelgroene neusslijm van je vinger gekloven en je zei met een gewichtige stem: 'Nu zitten al mijn gedachten in jou'. Ik zei dat ze bij mij veilig waren, dat ik ze met mijn leven zou bewaken, ik zei dat je mij moest opeten om ze terug te krijgen, (...)
​
Hoewel het verhaal niet moeilijk te begrijpen valt, weet Mijn lieve gunsteling te beklijven door de nauwgezette sfeerschepping waarmee Rijneveld het verhaal stoffeert. Soms gaat de auteur (m/v) daarin ook wel wat te ver en boomt hij/zij door over details waarvan je jezelf als lezer wel eens afvraagt wat je er aan hebt.
Wat ook best frustrerend is, en dat merk je aan beide fragmenten hierboven, is dat Rijneveld nog amper punten achter haar (zijn) zinnen zet, maar alle zinnen aan elkaar rijgt door middel van komma's. Het ontneemt de lezer het recht op adempauzes, hier en daar toch wel broodnodig. Voor je het weet heb je Mijn lieve gunsteling daardoor wel uitgelezen, maar dien je jezelf achteraf nog heel wat vragen te stellen.
Net zoals in Ted van Lieshouts 'Mijn meneer' (zie elders op deze blog) vraag je jezelf af in hoeverre pedofiele handelingen al dan niet vergoelijkt (kunnen) worden, zowel vanuit het perspectief van de 'dader' als van het 'slachtoffer', hier bewust tussen aanhalingstekens geplaatst.
Stof tot nadenken biedt dit boek in ieder geval genoeg. Het lezen was een dolle rit waarvan ik achteraf nog even moest bekomen.
****
Rijneveld, M. L. (2020), Mijn lieve gunsteling, Uitgeverij Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen

Mijn oog viel op een kleine foto met gekartelde rand. Een vrouw in bikini. Ze stond tot haar enkels in zee, het water was kalm, er waren nauwelijks golven. Ze had een wespentaille, een lange, slanke hals, een blank, ovaal gezicht dat in verhouding met haar tengere lichaam eerder vlezig en zacht leek, een sensuele mond, een vrij grote neus, lachende ogen. In haar donkere haar droeg ze een hoofddoekje, geen bandana, meer een zelfgeknoopte tulband, zoals de vrouw op de 'We can do it!'-poster die vroeger een tijdje op de deur van mijn slaapkamer hing.
​
Julia is een jonge kunstenares met veel talent en weinig inkomsten. Om wat bij te verdienen verkoopt ze op de rommelmarkt zelfgemaakte, makkelijk te fabriceren schilderijtjes. Op een dag vindt ze in een doos twee oude foto's van een mysterieuze vrouw. De vondst zet haar er toe aan om eens aan een serie serieuzere kunstwerken te beginnen, maar een man kaapt de rest van de doos met oude foto's voor haar neus weg. Die man is Branco, een oudere man zonder talent, maar met best wel wat inkomsten. Hij heeft al zijn ambities tot het kunstenaarschap opgeborgen en leeft van de verkoop van zijn vondsten aan rijke verzamelaars. De doos met foto's die hij in een impulsieve opwelling koopt, zet hem echter aan tot het schrijven van een roman over de mysterieuze vrouw die op de foto's te zien is. Maar de doos is niet meer compleet, want een jongedame kocht twee foto's. Misschien waren dat net de belangrijkste foto's uit de hele partij.
​
Ik rekende mijn koffie af en dwaalde over de Feira (da Ladra, de rommelmarkt in Lissabon), zonder iets van de koopwaar te zien, zonder überhaupt iets te zien. Ondertussen schoten allerlei scenario's door mijn hoofd, het ene nog dramatischer dan het andere. Als vanzelf belandde ik opnieuw bij de handelaar van wie ik de foto's had gekocht. Ik moet hem beangstigend hebben aangestaard, want toen ik me weer bewust werd van mijn omgeving, keek hij me ronduit verontrust aan. Die jonge griet, dacht ik, zij had ook twee foto's in haar bezit. Was het aannemelijk dat juist in die twee foto's de verklaring lag voor het abrupte einde van de fotoserie? Waarschijnlijk niet, maar het leek meer dan ooit essentieel dat ik ze in mijn bezit kreeg. Ik deed een poging om geruststellend te glimlachen. De handelaar grijnsde ongemakkelijk terug.
​
Branco & Julia is een dun, maar meeslepend boek dat leest als een trein. Meer nog dan over de speurtocht naar de mysterieuze vrouw op de foto's, gaat deze roman over twee creatieve zielen die elkaar zoeken, vinden en inspireren. De hoofdstukken worden afwisselend verteld door hem of haar. 'Addertje onder het gras' is de tweede man in dit verhaal. Met Valério, de tekenleraar voor wiens leerlingen ze regelmatig poseert, heeft Julia een vrij losse, op seks gebaseerde affaire. Maar Valério werpt zich gaandeweg steeds meer op als haar manager, moedigt Julia aan en probeert haar een kans tot exposeren te bieden. Ook gaat hij achter 'de man met de rest van de doos' aan. Hoe deze drie personages zich tot elkaar gaan verhouden, vormt eigenlijk de kern van deze roman. De schrijver toont hen vanuit verschillende invalshoeken en werkt subtiel naar een geraffineerde plot toe. Meer mag ik daar uiteraard niet over vertellen, maar ik heb onverwacht genoten van dit op goed geluk opgepikte boekje. Het was in de eerste plaats de cover die mij Branco & Julia deed opmerken, maar de tekst deed de rest.
Zelf heb ik ook wel iets met oude foto's, vintage rommelmarkten en het maken van portretschilderijen, dus laat ons zeggen dat ik toevallig binnen de doelgroep paste en dat dit een heerlijke vaststelling was. Heerlijke vakantielectuur om mee op vakantie te nemen naar een zuiders land.
​
****
van den Bemd, G.J. (2022), Branco & Julia, uitgeverij Manteau/Standaard uitgeverij nv, Antwerpen

Het heeft een tijdje geduurd voor ik deze recensie hier neerschreef. Dat komt doordat ik kostbare tijd heb verspild aan twee boeken die ik niet heb uitgelezen: 'De verboden tuin' van Wessel te Gussinklo (aan de volgende drie delen wil ik niet eens beginnen) en 'Vlieg weg, vlieg weg' van Paulus Hochgatterer. Mogelijk ligt het aan mij, maar dit zijn twee boeken die kant noch wal raken. Gelukkig had ik ook nog De erfenis van Solomon Farthing op de leesstapel liggen, en dat boek deed 't hem wél.
​
Een oud-militair sterft helemaal alleen, zonder familieleden om zich heen, in een rusthuis in Edinburgh. Een testament liet hij niet achter, maar ingenaaid in zijn begrafeniskostuum wordt op de valreep maar liefst vijftigduizend pond gevonden. Erfenisjager Solomon Farthing wordt getipt over deze onverwachte schat. Hij gaat op zoek naar een nog levend familielid van de man. Tijdens zijn onderzoek ontdekt hij zaken die teruggaan tot 1918, naar een groep ingelegerde soldaten, een paar weken voor de wapenstilstand. Bovendien, en dat is pas echt vreemd, blijkt ook Farthings eigen grootvader een rol te spelen in het mysterieuze verhaal.
​
Door het kralengordijn kwam Solomon in wat destijds het kantoor van zijn grootvader was geweest: een kamertje achter de winkel met net genoeg ruimte voor een bureau en een draaistoel. En een kluis. Het kantoor was kleiner dan in Solomons herinnering. Hij voelde zich als een reus, alsof hij elk moment iets van de muur zou stoten. De stoel van zijn grootvader schoot opzij toen Solomon erop ging zitten, als een dronkenlap die onvast op zijn benen stond. Net als Solomon op zijn oude dag. Hij haalde wat nog restte van zijn huidige cliënt uit zijn borstzak en legde het op het bureau: een lommerdbriefje met daarop het nummer 125. Zijn enige werkkapitaal. Uit niets bleek dat het lommerdbriefje dat door het zorgpersoneel in de kamer van Thomas Methven was gevonden, afkomstig was uit het pandjeshuis van Godfrey Farthing. Maar het kon geen kwaad het na te trekken. Erfjagers stuitten regelmatig op een dood spoor, maar Solomon wist uit ervaring dat stambomen nooit doodliepen, dat er altijd een andere tak was om te verkennen.
​
Afwisselend voert Mary Paulson-Ellis haar lezers mee naar 1918 en de moderne tijd, 2016. Af en toe wordt er ook al eens teruggekeerd naar een jaartal dat daar tussenin ligt, zodat de lezer nét iets meer komt te weten dan Solomon Farthing zelf. Aan de basis van het verhaal liggen de onderlinge verhoudingen tussen tien soldaten die de laatste weken van de Eerste Wereldoorlog moeten zien te overleven in een leegstaande boerderij, waar nog enkele kippen en heel wat afgevallen walnoten gegeten kunnen worden. In afwachting van wat actie passeren de jongens hun tijd door te gokken. Dat nemen ze zeer ernstig. Aan de kleine prulletjes die ze tijdens hun gokavonden inzetten, wordt meer waarde gehecht dan normaal zou zijn.
​
Sinds zijn deelname had tweede luitenant Ralph Svenson niet teleurgesteld met zijn inzet. Geen penny's maar shillings. Geen stukjes touw maar laarzenveters. Hij had zelfs een keer een bouillonblokje ingezet. Het was gewonnen door Flint, die het met niemand had willen delen. Alleen James Hawes, de tijdelijke sergeant, weigerde nog steeds om mee te doen. 'Het is niet mijn soort vermaak, sir.' Het was al de tweede week dat hij niet meedeed, en dat stoorde Ralph. Hij ging voor Hawes staan, met zijn laarzen in de modder, zijn haar uit zijn gezicht gestreken, zijn duimen achter zijn riem gehaakt.
​
Het gebeurt zelden dat ik na afloop van een boek terug vanaf de eerste bladzijden wil herbeginnen, maar in dit geval dus wel. Ik heb mezelf er van kunnen weerhouden om het hele boek twee keer na elkaar te lezen, maar de eerste hoofdstukken moesten er nog eens opnieuw aan geloven. Dat komt omdat het een tijdje duurt voor je als lezer de verschillende personages helemaal kan vatten. Mocht ik ooit eens aan een tweede lezing beginnen, dan zou ik vooraf op Google Afbeeldingen een aantal portretfoto's opzoeken die min of meer aan de beschrijving van de verschillende personages voldoen, deze afdrukken en als bladwijzer mee doorheen het boek nemen. Het is maar een leestip voor wie nog aan De erfenis van Solomon Farthing wil beginnen.
Ik las op de achterflap dat dit Paulson-Ellis' tweede roman is, dus ik haast me naar de bib om te checken of ook haar debuutroman, 'The Other Mrs. Walker', beschikbaar is.
​
****

Paulson-Ellis, M. (2019), De erfenis van Solomon Farthing, The House of Books/Overamstel uitgevers bv.
Het was een periode waarin de goede ideeën elkaar in sneltempo opvolgden, en mijn moeder zag het als haar taak om ze allemaal te verwezenlijken. We konden haar nog net tegenhouden of ze had zich ingeschreven voor een studie geneeskunde. Het geld rolde en mijn moeder rende er achteraan. Mijn moeder hoefde niet naar de kermis die elk jaar op het stationsplein stond. Het leven zelf was voor haar één dolle attractie. Voor elke nieuwe dag stak ze haar armen hoog in de lucht. (...) De hele weg naar het dijkhuis maakte ze ons warm voor haar nieuwe dromen. Wie had de wereld nodig als je ook blootsvoets kon leven van de vruchten op het land? De vraag van Jane wie haar de lening had gegeven om dat huis te kunnen kopen wimpelde ze weg. Wie binnen de grenzen van het mogelijke dacht, eindigde in een rijtjeshuis met een rechthoek gras.
​
Een goudkleurige Volvo hobbelt over een doodlopende weg, gevolgd door een immense stofwolk. Achter het stuur zit een druk pratende vrouw onder een strooien hoed. Op de achterbank, onder al even indrukwekkende hoofddeksels, zitten haar drie oudste dochters. Het hoofd van de jongste, de tienjarige Antonia, steekt uit het passagiersraampje. Haar korte haren wapperen in de wind terwijl ze Pluto binnenrijden, want zo noemen haar zussen het stuk platteland waar hun moeder in een van haar vele opwellingen een scheef dijkhuis heeft gekocht. Antonia zal er de zomer van haar leven beleven.
​
Pluto beschrijft haarfijn hoe de manische Josepha, afgekort Zee, de opvoeding van haar vier dochters, het product van drie verschillende vaders, compleet verkwanselt. Antonia, haar jongste dochter, sleept haar opmerkelijke kinderjaren met zich mee. Zij komt er gaandeweg achter wie haar biologische vader eigenlijk was, en moet vervolgens met die opgedane kennis leren leven. Het zal dan weer Antonia's dochter Loekie zijn, die in haar achtergelaten dagboeken ontdekt hoe de vork precies in de steel zit.
Veel van de anekdotes die ze net heeft gelezen kende ze al; ze zijn haar vroeger door haar moeder verteld, vaak voor het slapengaan. Ze heeft haar moeder zo vaak over de zomer in Pluto horen vertellen dat ze eender wie kan laten geloven dat ze er zelf bij is geweest, dobberend op het kanaal met haar kont in die grote banden. Ze bladert nog eens terug door de bundels die ze net gelezen heeft. De kinderjaren van haar moeder, eindigend in de desillusie dat het huis van haar lievelingszomer langzaam scheef tegen de wind ging hangen. Loekie verbaast zich erover dat ze al lezend niet één keer kopje-onder is gegaan. Ze denkt te weten hoe dat komt. Ze herkent haar moeder er niet in. Het is de voice-over die niet klopt. Ze is te aanwezig. Bij leven was ze een schim, een zwijger, een kanttekening. Maar op deze dicht op elkaar getypte bladen heeft ze zichzelf een hoofdrol toegemeten.
​
Loekie komt er achter dat haar moeder jaren later nog eens terug naar Pluto is afgereisd, hals-over-kop op de fiets met haar twee kleine kinderen, Loekie en haar broer Rowan. In het dijkhuis, dit keer een krot, zwaar in verval, zou ze proberen haar gedachten en gevoelens weer op een rijtje te krijgen.
Deze roman van Lara Taveirne, Pluto - Aan het einde van de weg rechtdoor, heeft alles in zich om een geweldig boek te zijn - van haar roman 'Kerkhofblommenstraat' heb ik enorm genoten - maar het evenwicht is dit keer een beetje zoek. Taveirne schuift naar mijn mening het verhaal zelf iets teveel aan de kant om zich te verliezen in details en beschrijvingen: welke kleur, welke geur, hoe warm of koud, welke handelingen verrichten de personages... Pluto - Aan het einde van de weg rechtdoor is daardoor een erg zinnenprikkelend, maar tegelijk ook een traag boek. Voor mij mocht de hoeveelheid bijvoeglijke naamwoorden gerust worden ingeruild voor wat meer bedenkingen omtrent de relaties tussen de verschillende personages. Heel veel mooie zinnen dus, maar tegelijk toch ook iets te weinig diepgang.
**
Taveirne, L. (2021), Pluto - Aan het einde van de weg rechtdoor, uitgeverij Prometheus, Amsterdam

Dit huis is honderd jaar, zegt de huisbazin, die volgens mij minstens tachtig is. Allemaal van voor mijn tijd. Dit is mijn tijd. Ze woont beneden, ik moet haar elke maand contant betalen, dat noteert ze in een schrift, turend naar het puntje van haar pen, terwijl ik naar haar handen zit te kijken, naar de landkaart van aders en donkere vlekken die rivieren en dorpen kunnen voorstellen. Ze woont volgens mij al haar hele leven in dit huis van haar. Ze bladderen samen af. Ik ben de enige die op de tweede verdieping woont. Er is nog een zolder boven, maar de deur die daarheen moet leiden zit altijd op slot. Er staat een lelijke commode op de overloop tegen een plaat triplex aan. Helemaal bedacht en gemaakt, die commode. Toen ik hier kwam, stond er al een bed in mijn kamer en een oud bureau met vlekken in het blad en met twee laatjes waarin verdroogde elastiekjes zaten en een verscheurd fotootje.
De kunststudente Lara, die een kamer huurt bij de bejaarde Ada, is op zoek naar moderne, artistieke concepten om een eventuele expositie aan op te hangen. Het fotootje van een meisje, dat ze vond in een lade van het bureau op haar kamer, besluit ze met Photoshop wat aan te passen. Lara maakt van het meisje een vrouw van ongeveer vijftig. Wanneer ze het resultaat aan haar huisbazin toont, herkent Ada er meteen haar eigen dochter in die ze al twintig jaar niet meer heeft gezien. Alma woont sinds 1980 in een commune, waar ze zich voorbereidt op het einde der tijden, dat zal aanbreken zodra 1999 overgaat in het jaar 2000. In brieven heeft ze haar moeder destijds duidelijk gemaakt dat zij haar niet meer wenst te zien, omdat Ada toch niets zou begrijpen van wat haar dochter drijft.
​
Ada werd midden in de nacht wakker op de bank, met pijnscheuten in haar benen. Ze wist eerst niet waar ze was, maar langzaam kregen haar meubels in het licht van de buitenlantaarn hun vertrouwdheid terug. Dit was haar kamer. Dit was haar versleten lichaam dat overeind moest komen. Ze trok haar onwillige rug wat rechter en zocht tastend naar haar bril, naar haar evenwicht, naar het knopje van de luchter, die ongenadig haar verwarde haren toonde, geplet op het achterhoofd. Alma was hier geweest, nee, het was Alma niet, het was het meisje van boven, maar waarom had ze op Alma geleken, nee, ze had niet op Alma geleken, hoe had ze op Alma kunnen lijken, Alma moest al vijftig zijn. Op de salontafel lag een foto van Alma. Onmiskenbaar Alma. Dit was Alma zoals Alma er nu uit moest zien. Misschien had het meisje van boven die op de salontafel gelegd. Maar dan kende ze Alma. Waar zou ze Alma van kennen?
​
In Alles Nieuw, een vlot leesbaar, dun boekje mét illustraties - ik zou het eventueel nog kunnen aanbevelen aan leerlingen ouder dan zestien - vermengt Joke Van Leeuwen vlotjes de twee evenwaardige verhalen van beide protagonisten, de kunststudente en de oude vrouw. Af en toe worden kleine momentjes uit het verhaal dan ook twee keer beschreven, telkens bekeken door de ogen van het andere personage. Lara leert een student kennen met wie ze een soort losse relatie begint en gaat regelmatig op bezoek bij een voormalige klasgenoot die in de psychiatrie is beland en daar zijn dagen slijt met het maken van bizarre tekeningen. Ada herleest de oude brieven van haar verloren dochter, mijmert over het verlies van haar man en diens zoon, maar kan rekenen op de hulp van een trouwe vriend, Reinier. Dan zijn er nog de aantrekkelijk stoffige zolder en de dichtgetimmerde kamerdeur, waarachter zich een wereld moet bevinden die jarenlang onaangeroerd is gebleven.
Een heleboel cliffhangers dus, die allemaal om een ontknoping schreeuwen en waaraan de nieuwsgierige lezer zijn hart kan ophalen. En dan moet het nieuwe millennium nog beginnen!
***

Van Leeuwen, J. (2008), Alles Nieuw, Em. Querido's uitgeverij, Amsterdam
Henno Gui bevond zich met Premierfait aan de rand van Draguan voorbij de eerste bochten in de bosweg die hem de vorige dag naar het stadje hadden gebracht. Hij zag voor het eerst de omgeving van de stad badend in het zonlicht. Er stonden hoge naaldbomen als een haag van wachters langs de weg. Dit woud, dat nu bedekt was met een dikke laag sneeuw, werd Cavalière genoemd. In het koude zonlicht schitterden de duizenden pailletten van de in ijs gehulde takken hem tegemoet. Een lichtende schrijn die het vertrek van Henno Gui leek toe te juichen. Maar de priester trapte daar niet in. Hij kende de keerzijde ervan: als je te lang van het schouwspel bleef genieten, bleef je zitten met een brandend gevoel op je netvlies van de felle zonneschijn. De twee mannen kwamen langs de sporen van het gevecht met scharensliep Grosparmi en het Mariabeeldje dat Henno Gui snel met sneeuw in elkaar had gezet. 'In de lente valt het weer uit elkaar,' was alles wat hij zei. Verder bleef hij onbewogen, diep in gedachten verzonken als een rups die zich een schuilplaats spint. Hij wierp slechts een blik op het struikgewas telkens als hij het gekraak of het klapwieken van vleugels hoorde. Zo reden ze een paar minuten in stilte en heel langzaam verder.
​
Het jaar 1283. Bij de stuw van Clergues spoelen via de rivier de Montayou de afgehakte ledematen aan van een man en twee kinderen. De lichaamsdelen worden ontdekt door twee meisjes. Jaren later wordt hierover een onderzoek geopend. Door de lichaamsdelen wordt een afgelegen dorpje herontdekt dat jarenlang vergeten werd in de kerkelijke boekhouding. De jonge, bezielde priester Henno Gui trekt, samen met zijn twee assistenten, op onderzoek uit. Hij treft een verwilderde gemeenschap aan en hoopt de dorpelingen terug te brengen naar het geloof en de kerk. Intussen wordt wat verderop bisschop Haquin vermoord door een geheimzinnige reiziger. Vicaris Chuquet trekt met de stoffelijke resten richting Parijs om uit te zoeken waar het lichaam begraven dient te worden. Rond hetzelfde ogenblik krijgt een jonge soldaat, Gilbert de Lorris, de opdracht een misdadiger te gaan ophalen bij het kasteel van Morvilliers en hem naar Rome over te brengen. Al deze verhaallijnen lopen aanvankelijk nog door elkaar heen, maar zijn uiteraard op een of andere manier met elkaar verweven. De ontknoping ervan blijkt even onvoorspelbaar als geniaal.
​
De in lompen gehulde abt van de Broeders van de Drempel kwam moeizaam overeind. Hij droeg een smerig en stoffig overkleed. Zijn haar was lang en zijn achterste, zijn neus en zijn nagels waren zwart als roet. Een bewaker maakte hem los door zijn keten met een moker kapot te slaan. Daarna kleedden de mannen van Fabre hem uit in het park, midden in de sneeuw. De mannen gooiden ijskoud water over zijn rug en gaven hem een borstel van paardenhaar. Vervolgens werd hij gekleed in een stevige pij en een haren boetekleed. Ook werd hij oppervlakkig geschoren. Hij kreeg weer enigszins het aanzien van een geestelijke, wat beter paste bij de rang van abt die hij officieel nog had. Aymard had een harde blik in zijn ogen. Tot tweemaal toe spuugde hij zijn bewakers in het gezicht en duwde hen ruw opzij. Even later ging hij het kasteel binnen waar zijn moeder al op hem wachtte, gezet bij een brandend haardvuur in een met borduurwerk versierde fauteuil.
​
Op de rommelmarkt kocht ik dit boek voor één euro. Het zag er nog uit als nieuw en de cover vond ik behoorlijk aantrekkelijk. Ook de korte inhoud op de achterflap leek me wel interessant. Die euro leek mij dus het gokje wel waard. Nu ik dit boek één week later uit heb, weet ik dat het een goede gok was. Dit soort mystieke verhalen over middeleeuwse manuscripten, verborgen in abdijen en kastelen, met geheimen die de religieuze wereld op z'n kop zouden kunnen zetten... Toegegeven: dat genre heeft z'n tijd gehad. Na de publicatie van De Da Vinci Code van Dan Brown buitelden schrijvers jarenlang over elkaar heen om met hun schrijfsels zo snel mogelijk de uitgeverijen te bereiken. Dat gebeurde zo ongeveer na aanvang van het nieuwe millennium, rond het jaar 2003. Ook deze debuutroman van Romain Sardou, de zoon van Franse zanger Michel Sardou, kan zeer duidelijk binnen het genre van historisch-literaire thrillers worden ondergebracht. Geen probleem, zelf las ik dat genre destijds zeer graag en nu herinner ik me ook weer waarom.
​
Vergeef ons onze schulden is een razend interessant, goed geschreven boek en ik ben blij dat het mij in handen is gevallen. Vandaag blijkt het niet zomaar vlot te verkrijgen en ook het vervolg uit 2008 zal heel wat online zoekwerk vergen, maar dat heb ik er graag voor over.
​
****
Sardou, R. (2004), Vergeef ons onze schulden, uitgeverij Luitingh - Sijthoff bv, Amsterdam

Harris, R. (2014), De officier, uitgeverij Cargo / De Bezige Bij, Amsterdam
Ik geef Louis de envelop die in geval van mijn dood an de president moet worden overhandigd. Als hij leest wat erop staat, trekt hij een gezicht; ik denk dat hij het melodramatisch vindt, van het niveau dat je eerder verwacht in het motto van een thriller die zich op een trein afspeelt. Een jaar geleden had ik er net zo over gedacht. Nu heb ik aan den lijve ondervonden dat thrillers soms meer waarheden bevatten dan het hele sociaal realisme van monsieur Zola.
Ik zeg: 'Toe maar.' Ik steek een sigaret op en let op zijn gelaatsuitdrukking als hij de brief uit de envelop haalt. Hij leest de eerste alinea hardop. Zijn stem valt stil. Hij kijkt me met een gefronst voorhoofd aan. Ik zeg: 'Je kunt nog terug, als je hier niet bij betrokken wilt raken. Dat zou ik je absoluut niet kwalijk nemen. Ik waarschuw je: als je nu verder leest, zit je in hetzelfde schuitje als ik.'
'Nu maak je het wel erg onweerstaanbaar.' Hij leest verder, maar nu stil, zijn ogen bewegen snel langs de regels. Als hij klaar is, blaast hij met bolle wangen een zucht uit, leunt achterover in zijn stoel en sluit zijn ogen. 'Hoeveel exemplaren zijn er van deze brief?'
​
Op een ijskoude dag in januari 1895 wordt de Joods-Franse officier Alfred Dreyfus voor het oog van een woedende menigte van zijn zwaard en rang ontdaan en veroordeeld tot levenslange opsluiting op Duivelseiland. Dreyfus is schuldig bevonden aan spionage voor de Duitse aartsvijand. Een van de toeschouwers is Georges Picquart, officier van de Franse geheime dienst. De slimme en vindingrijke Picquart krijgt de opdracht om een geheim onderzoek te leiden naar de Dreyfus-affaire. Enkele maanden later ontdekt hij dat de werkelijke spion nog steeds in het Franse leger actief is en hij zet een listige operatie in werking om hem in de val te lokken. Het resultaat van de operatie is echter vele malen schokkender dan verwacht: een spoor van corruptie en leugens leidt tot in de hoogste regionen van het Franse leger en de regering.
​
Het verhoor duurt de hele dag. Steeds opnieuw dezelfde vragen, met de bedoeling me op een leugen te betrappen. Die techniek is mij bekend; De Pellieux voert haar meedogenloos uit. Aan het eind van de middagsessie kijkt hij op zijn antieke zilveren zakhorloge en zegt: 'We gaan morgenochtend verder. In de tussentijd wordt u, kolonel, niet geacht met wie dan ook te communiceren, en zich geen moment aan het toezicht van de officieren te onttrekken.'
Ik sta op en salueer. Buiten valt de avond. In de wachtkamer schuift Mercier-Milon het gordijn opzij en kijkt omlaag naar de meute verslaggevers op de Place Vendôme. Hij zegt: 'We kunnen maar beter proberen via een andere uitgang weg te komen.' We gaan naar de kelder en lopen door een verlaten keuken naar een achterdeur die op een binnenplaats uitkomt. Het is gaan regenen? In het halfduister lijken de afvalhopen te bewegen en ritselen alsof het levende wezens zijn, en als we erlangs lopen zie ik de natte bruine ruggen van ratten over het rottende voedsel glinsteren. Mercier-Milon vindt een poort in de muur die toegang geeft tot de tuin achter het ministerie van Justitie.
​
Robert Harris schreef deze boeiende roman bij elkaar, De Officier, gebaseerd op ware feiten. Het onderzoek dat hieraan te pas moet zijn gekomen, heeft hij duidelijk heel grondig gevoerd. Het resultaat van zijn opzoekwerk is een vlot lezende roman waarin alle feiten helder en duidelijk uit de doeken worden gedaan.
Als lezer kan je niet anders dan intens meevoelen met Picquart, die dan weer aan de ene kant van het onderzoek staat - die van de speurders - en dan weer aan de andere kant - die van mensen die teveel weten en maar beter hun mond kunnen houden. Deze politieke thriller laat zich uiteraard wat moeilijker lezen dan een verhaal dat zeer eenduidig en rechtlijnig is. In De Officier zitten echter meerdere kronkels die de lezer ertoe dwingen om er het hoofd wel goed bij te houden.
Al bij al een boeiend verhaal, dat mooi verduidelijkt hoe de legendarische 'Dreyfus'-affaire precies in elkaar zat.
​
****




Coetzee, J.M. (2013/2016/2019), De kinderjaren van Jezus, De schooldagen van Jezus, De dood van Jezus, Uitgeverij Cossee BV, Amsterdam
Laat u niet misleiden: de 'Jezus'-trilogie van de Zuid-Afrikaanse schrijver J.M. Coetzee gaat niét over het leven van Jezus Christus. Nergens in deze drie romans valt de naam Jezus te bespeuren. Er komen wel enkele Bijbelse namen in voor, maar daarmee houdt het dan ook op. De trilogie vertelt het verhaal van een jongetje, David, en lijkt zich af te spelen in één of ander denkbeeldig land waar Spaans de voertaal is. De verteller is Simon, een wat oudere man die de ouderloze kleuter tijdens de bootreis naar het nieuwe thuisland onder z'n vleugels neemt. Eenmaal aangekomen in dat nieuwe land gaat Simon op zoek naar een surrogaatmoeder voor het kind.
​
1. De kinderjaren van Jezus (2013)
​
'Zijn ouders... Dat is de reden dat we hier vandaag zijn. De jongen heeft geen ouders, niet op de gebruikelijke manier. Er is een ongelukje gebeurd aan boord van de boot, op weg hiernaartoe. Er is een brief zoekgeraakt die alles had kunnen verklaren. Als gevolg daarvan zijn z'n ouders vermist, of beter gezegd, is hij vermist. Hij en zijn moeder zijn van elkaar gescheiden, en we proberen haar te vinden. Zijn vader is een ander verhaal. (...) Wilt u overwegen hem te nemen?' (...)
'Ik begrijp het niet. Ik begrijp er helemaal niets van. Stelt u voor dat ik de jongen adopteer?'
​
Het land waar dit verhaal zich afspeelt, heeft iets onwezenlijks. Een groot deel van de mensen die er leven, zo niet allemaal, zijn vluchtelingen. Het zijn stuk voor stuk ontheemde mensen die hun identiteit volledig moesten achterlaten bij hun tocht naar het nieuwe land. Hun verleden zijn ze vreemd genoeg vergeten. Let op, dit gegeven komt maar sporadisch tot uiting in deze trilogie. Het is geen essentieel gegeven waaraan het verhaal volledig wordt opgehangen. Het zorgt eerder voor een situatie waarbij alle personages kunnen kiezen uit een hele resem kansen die hen worden aangeboden, zodat zij van hun nieuwe leven het beste kunnen maken. Al deze gewezen vluchtelingen hebben iets goeds in zich, afhankelijk en kwetsbaar als ze zijn. Havenarbeiders praten er op los als volleerde Griekse filosofen, ambtenaren gaan werkelijk op zoek naar wat hen de beste oplossing lijkt voor hun cliënten en mensen zonder duidelijk levensdoel vinden er zelf eentje uit. Het doel van Simon is het kind David op te voeden tot een nuchtere jongen die op de hoogte is van hoe de wereld in elkaar zit. Helaas voor hem is de jongen koppig, tegendraads en dromerig. Die heeft geen oren naar Simons vaderlijke goede raad en feitenkennis.
​
Voor het eerst komt het in hem op dat dit misschien niet alleen maar een intelligent kind is - er zijn zoveel intelligente kinderen op de wereld - maar iets anders, iets waar hij op dit moment geen woord voor heeft. Hij steekt zijn hand uit en schudt de jongen zachtjes door elkaar. 'Zo is het genoeg,' zegt hij. 'Genoeg geteld.' De jongen schrikt. Zijn ogen gaan open, zijn gezicht verliest zijn verzonken, afwezige blik en grimast.
'Raak me niet aan!' gilt hij met een vreemde, hoge stem. 'Zo vergeet ik het! Waarom laat je me het vergeten? Ik haat je!'
​
De opvoeding van de jongen is geen succes. Ook op school wil David niet meewerken. De leerkracht die hem onder zijn hoede neemt, wordt er al snel moedeloos van. Simon en Inés halen hem voorgoed van de school af, dreigen hem daardoor te moeten afstaan aan de autoriteiten en slaan vervolgens op de vlucht.
​​
2. De schooldagen van Jezus (2016)
​
In het tweede boek belandt het 'nieuw samengestelde gezin' in een andere stad, Estrella. Ze schrijven er David in aan een dansacademie, gerund door een koppel dat er ietwat vreemde leermethodes op nahoudt. David leert er geen wiskunde of grammatica, maar leert er dansen volgens de stand van de sterren. Of zoiets... Want ook voor de lezer blijft er hier en daar wel iets te vaag om helemaal te kunnen doorgronden. Ook de eeuwig pragmatische Simon begrijpt niks van de school, en nog minder van de grillen en wensen van zijn aangenomen zoon.
​
'Onze academie legt zich erop toe de ziel van de leerlingen in overeenstemming te brengen met de grote onderliggende beweging van het universum of, zoals wij het liever noemen, de dans van het universum. Om de getallen te laten neerdalen waar ze verblijven, om te zorgen dat ze zich manifesteren in ons midden, ze gestalte te geven, verlaten we ons op de dans. Ja, hier op de academie dansen we, niet op een onelegante, vleselijke of wanordelijke manier, maar met lichaam en ziel tezamen, om de getallen tot leven te brengen. (...) Als mijn woorden vanavond duister lijken, beste ouders, beste vrienden van de academie, dan toont dat alleen maar hoe zwak woorden zijn. Woorden zijn zwak - daarom dansen we. (...) Sommigen van u - ik zie het aan uw blikken - blijven sceptisch.'
​
In dit tweede boek duikt een personage op dat bijdraagt aan Simons verwarring. Dmitri is aanvankelijk een schimmige figuur, een zwaargebouwde eenzaat, die achter de schermen van de academie een vrijwillig steentje bijdraagt, uit liefde voor de oprichtster ervan, Ana Magdalena Arroyo. Simon is niet zeker hoe hij zich tegenover deze man dient te gedragen, want hij wantrouwt hem. Terecht, zo zal blijken, want op cruciale momenten staat Dmitri op, trekt het verhaal naar zich toe en stort iedereen in de ellende.
​
'Als ik in de schoenen van uw zoon stond zou ik dag en nacht misbaar maken om op de academie te mogen. U kunt uw andere opties vergeten, wat die ook zijn.' Hij weet niet zeker of deze Dmitri hem bevalt, met zijn stinkende kleren en zijn vettige haar. Wat hem in elk geval niet bevalt is om in het openbaar zo heftig door hem te worden toegesproken (het is halverwege de ochtend, de straten zijn vol mensen). 'Nou,' zegt hij, 'dat maken we zelf wel uit, nietwaar Inés? En nu moeten we verder. Tot ziens.' Hij neemt de jongen bij de hand; ze lopen weg. In de auto zegt de jongen voor het eerst iets. 'Waarom mag je hem niet?' 'Die suppoost? Het is geen kwestie van mogen of niet mogen. Hij is een onbekende. Hij kent ons niet, kent onze omstandigheden niet. Hij zou zijn neus niet in onze zaken moeten steken.'
​​
3. De dood van Jezus (2019)
​
In het derde boek is David tien jaar en voetbalt hij elke week met zijn vrienden. Op een dag nodigt de directeur van een naburig weeshuis de jongens uit om een wedstrijdje tegen de weeskinderen te spelen. Maar David gaat nog een stapje verder. Aangezien Simon en Inés toch zijn echte ouders niet zijn, besluit hij zijn intrek te nemen in het weeshuis. Steeds meer verliezen Simon en Inés hun greep op hem. Wie is deze jongen nu eigenlijk? En wie zijn z'n adoptieouders nog zonder hem?
​
'Naar mijn mening, jongeman, ben jij degene die het niet begrijpt. Je hebt tot dusver een erg makkelijk leventje geleid. Je moeder en ik hebben je je zin gegeven zoals geen enkel normaal kind ooit zijn zin krijgt, omdat we erkennen dat je uitzonderlijk bent. Maar ik begin me af te vragen of je wel begrijpt wat het betekent om uitzonderlijk te zijn. In tegenstelling tot wat je veronderstelt betekent het niet dat je maar kunt doen wat je wilt. Het betekent niet dat je alle regels maar aan je laars kunt lappen. Jij voetbalt graag, maar als je de voetbalregels aan je laars lapt zal de scheidsrechter je van het veld sturen, en terecht. Niemand staat boven de wet. Er bestaat niet zoiets als een uitzondering op iedere regel. Een algemene uitzondering is een contradictio in terminis. Dat raakt kant noch wal.'
'Ik heb dr. Julio over jou en Inés verteld. Hij weet dat jullie niet mijn echte ouders zijn.'
​
Dan valt David ten prooi aan een vreemde ziekte, die niet benoemd wordt, maar die hem in het ziekenhuis terecht laat komen. Daar verzamelt hij, vreemd genoeg, een publiek om zich heen dat zijn verhalen wil horen. Simon en Inés worden eigenlijk steeds meer buitenspel gezet. Hun eigen lot en dat van hun aangenomen zoon wordt hen uit handen genomen.
​
'Ik zal tekenen als Davids voogd. Ik ben het grootste deel van zijn leven al Davids voogd.' Bij terugkomst in de zaal treft hij zo'n gedrang rond het bed aan dat David zelf niet te zien is: niet alleen zuster Rita en de onderwijzeres met de gouden krullen en lange oorbellen, senora Devito, maar ook een stuk of zes jongens uit het appartementencomplex en twee kinderen die hij herkent uit het weeshuis, Maria Prudencia en een heel lange, dunne knaap wiens naam hij niet kent. Dmitri is er ook. Hij leunt tegen de muur aan de andere kant terwijl hij hem sardonisch aankijkt. David is aan het woord.
​
Steeds vaker vallen er hier en daar eventuele overeenkomsten te vinden tussen dit boek en Bijbelse verhalen - er sterft zelfs een onschuldig lam - maar neen, een roman over de dood van Jezus Christus is dit niet. Hoogstens wil dit boek aangeven dat een reïncarnatie van Christus in een andere tijd en op een andere plaats (en in een ander, kinderlijk lichaam) misschien geen kans zou hebben gehad om gehoord te worden. Deze trilogie van Coetzee is in ieder geval fijne leeskost. Mijmeren over wat je als lezer nu precies achter de kiezen hebt, kan altijd na afloop nog.
​
​
****
John Boyne staat garant voor degelijke, intelligente en vlot leesbare romans. In Een Reiziger besluit de schrijver een interessante aanpak te hanteren. Hij schrijft een tijdloos verhaal neer over liefde, wraak en familiebanden, dat zich zou kunnen afspelen in elke tijdperiode, op eender welke plaats ter wereld. In elk hoofdstuk is de protagonist een andere persoon, maar met een vergelijkbare achtergrond en telkens ook dezelfde drijfveren. De man is een creatieve ziel, verguisd door een meedogenloze vader, en zou zich liever in stilte en alle eenvoud concentreren op zijn ambacht. De omstandigheden dwingen hem echter om de wereld in te trekken. Het is nu eenmaal zo. Vanuit een diepgeworteld wraakgevoel zal de Cypriotische juwelenmaker, de Guatemalteekse sandalenmaker, de Hongaarse kleermaker de wereld intrekken om af te rekenen met de moordenaar van zijn vrouw en kind.
​
Ierland - het jaar 800
​
Toen ik bij het klooster aankwam hoopte ik alleen maar vrede te vinden. Aanvankelijk voelde ik een zekere schroom als ik dacht aan het naderen van de toren, omdat ik niet wist of ik, een man zonder strikte religieuze regels, zou worden weggestuurd van een plaats waar kloosterlingen woonden. Maar nadat ik een paar uur in een veld met mijn rug tegen een wilg had gezeten en alles had gedaan om de schijn van onschuld te wekken, zodat alle monniken die me vanaf hun kantelen zouden observeren gerustgesteld zouden zijn en wisten dat ik geen bedreiging vormde voor hun leven, ging er aan de voet van de vesting een deur open en kwam er een oudere man in een bruin gewaad naar buiten. Hij monsterde me langdurig, waarna hij behoedzaam naar links en naar rechts keek om te zien of ik alleen was en me toen riep om naderbij te komen met een gelaatsuitdrukking die de indruk wekte dat ik zonder meer werd geaccepteerd. Zonder een woord te zeggen ging hij me voor door de stenen ommuring en een wenteltrap op; eenmaal boven klopte hij op een houten deur en wachtte totdat een stem riep dat we binnen mochten komen. Toen we dat hadden gedaan, stond ik in een koude, spaarzaam ingerichte kamer met stenen muren, waar ik ging zitten tegenover broeder Finbar, een man met een gladgeschoren tonsuur, en met een vinger tegen mijn lippen tikte om aan te geven dat ik mijn spraakvermogen verloren was.
​
Uiteraard biedt zo'n virtuele tocht doorheen tijd en ruimte de perfecte gelegenheid om bekende figuren als Attila de Hun, William Shakespeare of Michelangelo Bunarotti op te voeren in een figurantenrol. Maar dit concept werkt anderzijds ook zeer beperkend. Het biedt de schrijver weinig gelegenheid om iets grondig uit te diepen. Nog voor Columbus op het punt staat effectief uit te varen, verschuiven tijd en plaats alweer zo drastisch dat de context andermaal zichzelf vernietigt. Het pleit voor de kwaliteiten van Boyne als schrijver dat hij hiermee de lezer toch nooit ontmoedigt. Nauwgezet bewaakt hij de continuïteit van zijn basisverhaal, zodat de kostbare rode draad op geen enkel moment verloren gaat. Of het verhaal nu verschuift van IJsland naar Mozambique, of van India naar Argentinië, de protagonist blijft te allen tijde een vertrouwde figuur in wiens denkpatronen de lezer zich kan herkennen.
​
Mozambique - het jaar 1000
​
Het duurde haast een maand voordat ik weer op de been was; ik had mijn linkerarm, verschillende ribben en mijn rechterenkel gebroken. De oude dame, die me vertelde dat ze Tozia heette, had ze voor het genezingsproces allemaal gespalkt met houtspaanders. (...) Die avond ging ik bij de zee zitten en maakte plannen voor de boot die ik zou bouwen als ik volledig hersteld was, een veiliger vaartuig dan de boot waarmee ik op die plek was beland, en voor het eerst vroeg ik me af of mijn missie eigenlijk wel de moeite waard was. Mijn neef verdiende het uiteraard te worden opgespoord voor wat hij had gedaan, maar zou het mij enige voldoening geven als ik hem doodde, vooral nu het de levens van drie onschuldige mensen had gekost?
​
Pas in de laatste hoofdstukken gaat John Boyne, naar mijn gevoel net iets te ver. Nadat de protagonist op pagina 415 zijn missie heeft voltooid, besluit de schrijver zijn concept van een verhaal doorheen tijd en ruimte nog zo'n tachtig bladzijden vol te houden. Hij vertilt zich een beetje door er op een ietwat geforceerde manier nog een hoofdstukje over de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016 tegenaan te gooien, en alsof dat nog niet niet volstaat ook nog eens af te ronden met een vleugje science-fiction. Het zijn enkele dessertjes op een volle maag, maar dit doet weinig of geen afbreuk aan alles wat voorafging. De reis is fantastisch en de gids bedreven.
​
​
****

Boyne, J. (2021), Een reiziger, Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Ik wist dat ik niet de enige was die vanachter de vitrage had zitten gluren. Iedereen in de Duinstraat had ademloos toegekeken: de zieke buurvrouw die naast ons woonde op nummer tien en die altijd in een ligstoel voor het raam lag, het gereformeerde gezin op nummer twaalf waarvan de jonge moeder altijd zwanger leek te zijn en de vader voortdurend boos was op zijn zeven kinderen, het kinderloze stel op nummer veertien dat niet tegen het geluid van spelende kinderen kon maar wel verliefd leek te zijn op hun drie valse rottweilers, de eenzame man op nummer zestien die drie oude caravans en vijf sierkatten bezat en altijd, ook in de winter, met ontbloot bovenlijf rondscharrelde in zijn voortuin, smachtend naar een praatje, en natuurlijk wij op nummer acht, de familie Vapeur: mama, papa, Marc en ik. Een degelijke familie die onder het motto 'Vrije jongens worden slechte mannen' door mijn moeder met strakke hand werd geleid.
​
Wat een prettig boekje las ik vandaag! Johan Vapeur woont samen met zijn ouders en zijn broer in de Duinstraat, in een fictief (Nederlands) Limburgse dorpje. Daar gebeurt verder weinig opwindends. Zijn vader is zijn vriend en zijn moeder maniakaal, zowel op school als thuis. Haar gezin moét en zal ooit de wielerwedstrijd de Omloop van Brink winnen. Op een dag vestigt het Duitse gezin Opitz zich een paar huizen verderop. Waar komen ze vandaan en wat maakt hen zo anders? Moeder Marcella lijkt het niet zo nauw te nemen met de goede zeden, vader Henri rijdt rond in een opzichtige auto en verkoopt hoeden. Dochter Sonia, die bij Johan in de klas komt te zitten, is vroegrijp. Vader en zoon Vapeur worden alsmaar sterker aangetrokken door de joie de vivre die het gezin Opitz uitstraalt. Ze zijn op zoek naar vriendschap en liefde. Thuis ervaren ze vooral kilheid. En oh ja, het 'bordeel' uit de titel is uiteraard geen echt bordeel. Het is louter het woord dat moeder Vapeur gebruikt om het huis van de Duitse familie te benoemen.
​
Hoe had hij mama ontmoet, vroeg ik hem, hoewel ik eigenlijk wilde weten: waarom was hij met mama getrouwd? Juist met haar? Papa keek me even aan, verbaasd over mijn felle toon. (...) Hij knielde, legde zijn handen op mijn schouders, net iets te hard, en zei dat het leven nog erger was dan dit wandelpad. Hier kon je nog twee kanten op. Vooruit of achteruit.
'Maar je kan het leven niet terugwandelen, anders had ik dat wel gedaan. In het echte leven kan je alleen maar vooruit.'
Liep hij daarom altijd zo traag? Omdat hij dacht dat hij alleen maar vooruit kon, terwijl hij liever niet verder wilde? Ik voelde medelijden met hem. En ik zei dat hij het bij het verkeerde eind had, dat het wel degelijk mogelijk was om het wandelpad te verlaten. We konden ons gewoon een weg banen door dat struikgewas en over die omgewaaide bomen klauteren, we zouden hoogstens een paar schrammetjes oplopen van rondzwiepende takken, maar het was mogelijk.
En hij antwoordde fel: 'Onzin. Of je verdwaalt of je keert uiteindelijk terug naar waar je was, zonder dat je het beseft.'
​
Het bordeel aan het einde van de straat heeft alle elementen in zich om een soort Helaasheid der dingen (Dimitri Verhulst) te worden, of een Familie Flodder (Dick Maas). Was het wat Vlaamser van toon geweest, dan had het een boek van Walter Van den Broeck kunnen zijn. Maar dat wordt het allemaal niet. Joost Van Driel vindt zijn eigen toon, zijn eigen woorden. Hij schrijft over cowboyhoeden, koersfietsen, het schooien langs rommelmarkten en bouwt met die combinatie van elementen een geheel eigen sfeertje op, dat intrigeert door z'n levensechtheid en tegelijk ook wereldvreemdheid. Geen grote, allesomvattende roman, dit dunne boekje (175 bladzijden), maar wel een ontspannend stukje leesplezier.
​
***​
Van Driel, J. (2021), Het bordeel aan het einde van de straat, Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen
Tóibin, C. (2021), De Tovenaar, De Geus bv, Amsterdam
In de weken voor de bruiloft lukte het Thomas een paar keer om Katia te kussen, maar haar tweelingbroer hing zo vaak om hen heen dat hij zich nooit echt op zijn gemak voelde, en bovendien liet Katia hem steeds subtiel weten dat hij zich netjes diende te gedragen, al maakte ze ook duidelijk dat ze de beperkingen die haar werden opgelegd vrij belachelijk vond. Als Klaus weer binnenkwam nadat hij hen even alleen had gelaten, grijnsde hij veelbetekenend. Meestal liep hij linea recta naar zijn zus toe en kietelde haar tot ze begon te kronkelen en te giechelen. Omdat Katia veel tijd op haar kamer doorbracht om zich op te doffen voor hun uitstapjes, zaten Klaus en Thomas vaak met zijn tweeën te praten over kunst en muziek, op een lome, ongedwongen manier, of Klaus stelde Thomas vragen over zijn leven. 'Ik ben nog nooit in Lübeck geweest,' zei hij op een dag toen Katia boven was. 'Niemand die ik ken is ooit in Hamburg geweest, laat staan in Lübeck. Je zult München wel vreemd vinden. Ik voel me hier vrij. Vrijer dan in Berlijn of Frankfurt, zelfs dan in Wenen. Stel dat je in München een jongen zou willen kussen, dan zou niemand dat erg vinden. Kun je je voorstellen hoeveel heisa er in Lübeck om zoiets zou worden gemaakt?'
​
De Tovenaar vertelt het verhaal van Thomas Mann, de Duitse schrijver die uiteindelijk een leven vol tegenstrijdigheden bleek te leiden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog stond hij aan de Duitse kant, maar al snel voorzag hij daarna de uitwassen van het nationaal-socialisme. Dat inzicht maakte dat hij bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zijn land verliet en zich als vluchteling in de Verenigde Staten vestigde. Mann kreeg zes kinderen met zijn vrouw Katia en wist zijn homoseksualiteit verborgen te houden. Hij bleef ten diepste verbonden met zijn familie, hoe vreemd zijn gezinsleden of broers en zussen zich ook wisten te gedragen. De Ierse schrijver Colm Tóibin schetst in deze lijvige roman de omstandigheden waarin Mann zijn boeken schreef, stuk voor stuk sleutelwerken binnen de Europese literatuur. Elk hoofdstuk in De Tovenaar beschrijft chronologisch een plaats en moment uit het leven van Mann tussen 1891 (Lübeck) en 1950 (Los Angeles).
​
Wat iemand die zijn dagboeken las wellicht zou bevreemden, was hoever zijn gezin van de gewone Duitse samenleving afstond. Terwijl zijn landgenoten briefgeld bezaten dat geen cent meer waard was, verdiende hij dollars. In die periode leefde hij in een luxe die hij als vanzelfsprekend beschouwde. Politiek gezien was hij liberaler geworden, internationalistischer, maar zijn manier van leven was juist geïsoleerder en overvloediger. Aan het begin van de jaren twintig had hij een hekel aan de nazi's omdat ze iets platvloers hadden; hij dacht dat ze nooit veel meer dan een doorn in het oog van een ploeterend Duitsland zouden zijn. Hij stelde zich voor hoe ze met meerderen tegelijk zijn dagboeken zaten te lezen, bladzijde voor bladzijde, en zich ergerden aan zijn navelstaarderij, tot ze plots op passages stuitten waar ze van opkeken. Ze zouden niet zomaar zijn doelloze dagen doorbladeren, maar met glinsterende oogjes op zoek gaan naar fragmenten en zinnen om te markeren en onthouden.
​
Zelf wist ik maar weinig af van het leven en werk van Thomas Mann en deze roman biedt een uitstekende, overzichtelijke kijk op 's mans verwezenlijkingen en karakter. Het is daarom een prima aanknopingspunt om de getormenteerde Nobelprijswinnaar te leren kennen. Als dusdanig is De Tovenaar een boeiend familie-epos geworden, waarin meteen ook een krachtig, historisch tijdsbeeld wordt geschetst. Op z'n slechtst kon het resultaat ook een flink aangedikte Wikipedia-pagina geworden zijn, maar auteur Colm Tóibin zag zelf wel in dat hij daar zijn vingers niet aan mocht verbranden. Een fictieve 'cliffhanger' toevoegen, enkel omwille van het plezier van de lezer, zou afbreuk hebben gedaan aan de historische correctheid van het geheel. En dus moet de lezer het stellen met de eerder fragmentarische, tijd- en contextgebonden, grote en kleinere problemen waarmee de protagonist tijdens zijn leven af te rekenen kreeg. Op die manier is het al snel een komen en gaan van personages die er soms weinig toe doen. Soms lijkt het alsof je als lezer de kans krijgt om vanuit een steeds voortdenderende trein een blik te werpen op een aantal perrons vol passanten.
​
​
***

Natt Och Dag, N. (2018/2020/2022), 1793, 1794, 1995,
uitgeverij Prometheus
1. 1793
​
Niklas Natt och Dag - zijn echte naam, geen pseudoniem - houdt het graag spannend én, naar goede Scandinavische gewoonte, duister.
​
'Op Winges teken gaan ze elk aan een kant van de brits staan, tillen het doodskleed op en vouwen het netjes op. Het lijk scheidt een zoetzurige, modderige geur af waardoor Winge zijn neusdoek voor zijn neus moet houden, terwijl Cardell genoegen neemt met de mouw van zijn jas. Het lichaam mist zijn armen en benen, die alle vier zo dicht mogelijk bij het lichaam zijn afgezet als je met mes en zaag kunt komen. In het gezicht ontbreken de ogen: de oogbollen zijn uit hun kassen verwijderd. Wat is achtergebleven is ondervoed. De ribben steken uit. De buik is gezwollen door gassen waardoor de navel naar buiten is gekeerd, maar aan elke kant zijn de heupbeenderen direct onder het vel zichtbaar. De borst is vermagerd, nog strak en jeugdig en niet tot de volle breedte van een volwassen man uitgegroeid.'
​
Het jaar is 1793, en in Stockholm wordt een gruwelijk verminkt lichaam uit een rivier opgevist. Cecil Winge staat voor de onmogelijke taak om de identiteit van de romp én van de moordenaar te achterhalen. Het zal zijn laatste zaak worden, want de klok tikt genadeloos. Zijn vergevorderde tuberculose kan hem ieder moment vellen. Om de zaak op te lossen, dient hij af te dalen in een macabere wereld waarin zielenpoten en zwendelaars alles op alles moet zetten om te overleven.
​
'Zie jullie twee daar nu eens staan! Een vermagerde stakker en een kreupele in vodden en jullie durven naar mij te kijken met van die veroordelende blikken. Wat weten mannen zoals jullie nu van de driften van de edele heren? Deze mannen zijn grootgebracht om te heersen. Die verantwoordelijkheid weegt zwaar. Ze hebben behoefte aan een bepaald soort verpozing waarbij jullie je niets kunnen voorstellen. Ze hebben nauwelijks hun eerste nachtelijke zaadlozing gehad voor ze het kamermeisje bevelen hun lid in de hand te nemen, hem tussen hun borsten heen en weer te rollen en er dan de lippen omheen te sluiten. Als ze het hele aanbod in de stad hebben geprobeerd zonder bevrediging te vinden, komen ze bij mij. Wat ze ook begeren, wij bieden het aan.'
​
Natt och Dag zet in 1793, zijn debuutroman, een overweldigend portret van het achttiende-eeuwse Zweden neer. Wars van alle romantiek toont hij het ruwe leven in de straten en smoezelige steegjes van Stockholm. Schuldigen krijgen er niet altijd hun verdiende loon, maar onschuldigen zijn amper te vinden. Op deze setting zou zelfs Stephen King jaloers kunnen zijn. 1793 is een prachtig boek, voor fans van Scandinavische whodunits, met een slimme plot die langzaam wordt onthuld. Maar opgelet: niet voor gevoelige zielen!
​
****
2. 1794​
​
Ook in het vervolg op zijn debuutroman gaat Niklas Natt och Dag op hetzelfde elan door. Alle nodige ingrediënten die 1793 tot een succes maakten, worden in 1794 weer aan de diepbruine en best wel zure soep toegevoegd. Trieste antiheld Mickel Cardell staat opnieuw voor een uitdaging. Zijn rechterhand - wie het boek leest, weet dat ik dit ironisch bedoel - Cecil Winge verschijnt weer ten tonele, maar nu in de gedaante van z'n jongere broer Emil, en de lezer ontdekt hoe het Anna Stina Knapp verder verging na haar claustrofobische ontsnapping.
​
Ik dacht eerst dat het rozenblaadjes waren, uitgestrooid door de hele kamer als een gelukwens voor ons beiden. Dieprood. Toen ik loom mijn hand uitstak om er eentje te pakken, greep ik in het luchtledige en toen ik mijn hand voor mijn gezicht hield, zag ik dat mijn vingers dezelfde rode kleur hadden. Mijn naakte lichaam zat onder de vlekken. Onder mij was het vloerkleed ook nat. Toen ik overeind kwam en veren dekens van het bed trok, verstoorde ik haar lijkwade. Haar huid had de kleur van de lakens. Haar gezicht was verdwenen. Ze was aan zulk geweld blootgesteld dat de huid had losgelaten en van haar gezicht gestroopt leek. Hadden haar sproeten en geprononceerde jukbeenderen ooit zo'n fraaie eenheid gevormd, nu was er slechts een rood en vormeloos masker van over, de mond een open gat, onmogelijk groot boven een gebroken onderkaak waarin alle tanden ontbraken. In deze stille schreeuw stak de tong blauw en gezwollen naar buiten.
​
De boeken van Natt och Dag lopen over van pijn en ellende, grauwe seksscènes en geamputeerde lichaamsdelen, bloed, brandewijn en rottend vlees. Een en al grauwe ellende, kommer en kwel dus. Wie daar niet van houdt, hoeft er niet eens aan te beginnen. De omgeving waarin de verhalen zich afspelen breidt zich uit. Niet alleen in de stad, maar ook naar plekken als Danvikens hospitaal, aan de rand van Stockholm, en zelfs kolonies zoals Saint-Barthélemy, waaieren de hoofdpersonages uit, wat de historische dimensie wel verruimt.
​
​
​
****
​​
3. 1795
​
​
Als een opgejaagd dier zwerft Tycho Ceton door de stad tussen de bruggen, terwijl hij een plan beraamt om de glorie die hij kwijt is geraakt terug te winnen. Hij zal ze nog eens wat laten zien, iets wat verbazingwekkender, adembenemender en afschuwelijker is dan alles wat we tot nu toe in dit prachtige en weerzinwekkende Stockholm hebben gezien. Degene die alles op alles zet om hem te stoppen is Emil Winge, maar die voelt dat de steun voor zijn jacht op Tycho begint af te nemen. De autoriteiten hebben belangrijker dingen aan hun hoofd en zijn handlanger, Cardell, is druk bezig met zijn zoektocht naar Anna Stina Knapp, die spoorloos verdween na de dood van haar twee kinderen.
1795 is het afsluitende deel van de trilogie. Thema’s als schuld en verzoening worden afgehandeld in een intrige die meedogenloos, gewelddadig en soms grotesk blijft; maar in dit boek klinkt ook een melancholieke toon door, vooral in hoe de menselijkheid en kwetsbaarheid van de hoofdpersonen wordt beleefd. Verschillende verhaallijnen en perspectieven (Cardell, Emil Winge, Anna Stina...) convergeren meer naar een afronding, zowel plotmatig als emotioneel.
​
Hij ziet haar gezicht overal, maar ze is het nooit, en nergens wordt het zo duidelijk als in zijn droom. Daarom slaapt hij liever niet. In de winter was wakker blijven eenvoudiger, want hoe Cardell ook lag, alles deed pijn en als zijn huid in aanraking kwam met de deken of het stromatras was het alsof hij weer in brand stond. Het zweet liep in de brandblaren, hij wist niet waar hij het moest zoeken en dus bleef hij maar gewoon zitten. Nu mist hij de blaren, want ze houden hem niet langer wakker. Zijn huis is zo goed en zo kwaad als dat ging geheeld, oude wonden veranderen in felrode vlekken die overal op zijn lichaam te vinden zijn, de ergste zijn knobbelig als gestolde was van een kaars die ongelijkmatig is opgebrand. Pijn heeft hij altijd, een constant onaangenaam gevoel, maar Cardell besteedt er weinig aandacht aan. Het kostuum van pijn dat hij ooit droeg is verdwenen, alleen nog voelbaar in de stomp aan zijn linkerarm.
​
Het derde en laatste deel van deze fascinerende trilogie liet nogal lang op zich wachten. De belangrijkste zaken uit de eerdere twee delen had ik nog onthouden, maar de kleinere zaken die het verhaal een extra glans meegaven, was ik allang weer vergeten. Mogelijk had ik aan het lezen van dit laatste deel meer plezier gehad, mocht ik wat voorafging nog eens eerst hebben herlezen, maar daar ontbrak me de tijd en de zin voor. Daardoor leek dit derde deel uit de reeks mij een verplichte afhandeling van eerder zorgvuldig geconstrueerde losse eindjes, een einde dat wat te lang aansleepte. Het boek leek mij wat futloos en onder druk van de wachtende lezer bij elkaar geschreven. Meerdere kleine (ver)taalfoutjes leidden me regelmatig af van wat er nu eigenlijk geschreven stond. Kortom, ik heb dit derde boek eerder routineus uitgelezen en het verhaal wist me dit keer niet naar de keel te grijpen. Een impact zoals de twee vorige delen heeft 1795 zeker niet kunnen maken en dat is verdorie jammer.
​
**


