top of page
002.jpg

Boeken voor volwassenen

Elling, L. (2024), De Appeloorlog, Uitgeverij Podium, Amsterdam

Al vele jaren bewonder ik Lars Elling, een bij ons vrij onbekende, Noorse schilder. Zijn schilderijen lijken collages die samengesteld zijn uit herinneringen, droombeelden, imaginaire plaatsen... Allemaal zaken die door elkaar heen lopen en samen een nieuw soort samenhang genereren. Groot was mijn verbazing toen ik onlangs in de boekhandel een nieuwe roman aantrof die zijn naam droeg. Ja, hoor, mijn favoriete schilder bleek inderdaad een boek te hebben geschreven. Over die aankoop hoefde ik dan ook niet na te denken, want ik was meteen benieuwd.

​

De ouwe zit in de Stressless-fauteuil met een plaid over zijn benen. De blikken beker staat met het deksel erop op de glazen tafel. Hij kijkt naar een natuurprogramma op tv. In een boom zit een vogel. Hij heeft een goudbruine rug en zijn borst en vleugels zijn turkoois met kobaltblauw. Dan zie je dat de hele boom ermee vol zit, ze zitten dicht tegen elkaar aan. Opeens stijgen ze tegelijkertijd op, alsof er een startschot heeft geklonken, en het scherm explodeert in kleuren.

De ouwe trekt er zelfs een glimlach bij. 'Coracias garrulus,' zegt hij. 'De scharrelaar'.

'Die ken ik niet,' zegt Filip. Hij zet het bordje met een boterham met leverworst en twee schijven komkommer neer. 'Mooie beesten, hoor. Ze leven zeker in Afrika of Azië of in die buurt. In Nordmarka komen vast geen schollevaars voor.'

'Scharrelaars, geen schollevaars,' zegt de ouwe.

​

Filip, een jongen in wie de lezer mogelijk iets van de jonge Lars Elling kan herkennen, krijgt van zijn vader de opdracht om zoveel mogelijk tijd door te brengen met zijn opa, die al jaren weigert met zijn familie te praten. Met de dood in aantocht besluit de oude man zich toch nog een keer open te stellen. Hij vertelt zijn kleinzoon over de zomers van 1913 en 1914, toen hij zich met zijn broertje maandenlang in de bossen rod Oslo moest zien te redden als onderdeel van hun opvoeding.

Voor Filip opent zich een wonderwereld vol bizarre verhalen over kolenbranders en houtvlotters, ganzenslachters, forellenvissers en paddenstoelenplukkers. Ook besluit zijn opa hem in vertrouwen te nemen over de dag die het hoogtepunt van de zomer van 1914 had moeten zijn, maar dramatisch eindigde.

De Appeloorlog is een kleurrijke, bijzondere roman over broers die er door dik en dun voor elkaar zijn, over het vinden van geluk in de natuur en over het koesteren van je ongeluk.

​

Ze slapen, ruggelings tegen elkaar, het achterhoofd van de een in de nek van de ander, ieder met een arm onder het hoofd. Hun opgetrokken knieën drukken tegen de kanten van de dubbele slaapzak aan. De langs zijsluiting heeft lastige knoopjes, dus als ze eenmaal liggen, willen ze niet meteen weer overeind komen. Elkaar welterusten zeggen komt niet in hen op. Evenmin liggen ze door kieren in de dakbedekking van hun primitieve hut naar de sterren te kijken. Ze vallen tegelijk in slaap en hebben geen reden tot dromen.

​

Bibberend en op blote voeten staan Truls en Arnstein in hun ondergoed de ochtenddauw van hun slaapzak af te vegen. Dan knopen ze hem helemaal open en hangen hem over de dode dennentak te drogen. De matras is een beetje platgedrukt. Ze hebben die zelf gemaakt door jonge sparrentakken met verse scheuten in elkaar te vlechten, op de manier waarop veren de borst van een vogel bedekken. Als ze lekker zacht willen liggen op een verende ondergrond, moeten ze nieuwe takken afsnijden. Dan laten ze ieder op een ander bessenstruikje hun water lopen.

'Herinner me eraan dat ik van déze bessen afblijf,' zegt Arnstein zoals elke ochtend.

​

Hoewel Ellings verhaal aanvankelijk begint als een lappendeken van ogenschijnlijk willekeurige fragmenten uit het leven van de jonge Filip, valt het gaandeweg uit elkaar in twee delen. Enerzijds is er de jongen, een getalenteerd tekenaar die echter worstelt met het vinden van z'n eigen stijl en regelmatig bij zijn opa over de vloer komt; anderzijds is er het verhaal van de oude man als kleine jongen, die samen met zijn broer overleeft in de ruwe, Noorse natuur. Dit tweede luik krijgt het overwicht. Zo wordt De Appeloorlog uiteindelijk een roman vol wetenswaardigheden over zaken als vissen, insecten en veenplanten. De twee broertjes dragen heel wat kennis over deze zaken met zich mee, zodat het overleven in de natuur hen weinig moeite lijkt te kosten. Maar dan op een dag, wanneer elders in Europa de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, krijgen ze van hun vader, een robuste man die 'De Keizer' wordt genoemd, de taak om ook hun oudere broer mee op pad te nemen, de mentaal zwakbegaafde Totem.

​

Arnstein merkt de onzekerheid van zijn vader op en zet de aanval in.

'Wil je Totem met ons mee het bos in sturen? Moet hij er ook bij zijn? Hij kan niet eens zelf zijn gat afvegen!'

Truls zet voorzichtig een stapje verder van zijn grote broer af, voor het geval de oorvijg die nu komt een afzwaaier krijgt die ook hem zal raken. De Keizer is radeloos. Zijn hele hoofd kleurt rood en hij heft en vinger op naar Arnstein, maar hij blijft steken in een verrassende stomheid terwijl hij impotent met zijn vinger blijft zwaaien.

'Was dat het plan, dat wij hierheen moesten komen om Totem op te halen, zodat jullie van het probleem verlost zijn?'

Als de klap uiteindelijk komt, is die van een goed ouderwets kaliber. (...) Dan geeft de Keizer een verklaring. Die gaat over Europa en een grote oorlog, over blokkades en bezetting en Zweden en Russen en de Noorse zelfstandigheid en hoe belangrijk het is dat iédereen in dit land vertrouwd is met de principes van zelfredzaamheid omdat niemand ook maar iets als vaststaand mag aannemen, en hoe trots hij op hen is en wat voor 'geschikte Jungs' ze zijn geworden en dat hij het volste vertrouwen in hen heeft.    

​

De Appeloorlog is een traag, maar uitstekend boek, waarin de schilder-schrijver de tijd neemt om zijn verhaal te ontvouwen. Elling blijft in mijn ogen in de eerste plaats nog steeds een enorm getalenteerde schilder, maar ook als auteur komt hij met deze eerste roman sterk voor de dag.

​

****

Mason, D. (2023), North Woods, Hollands Diep, Amsterdam

Op de zevende dag kwamen ze aan bij het dal. Boven hen was een berg. Een hertenpaadje voerde door een veld dat naar het noorden omhoogliep, smaller werd en de restanten van een recente bosbrand doorkruiste. Een smal spoor liep langs een kabbelend beekje naar een vijver omzoomd met biezen. Aan de andere kant van de helling was een open plek, met stronken die waren doorgeknaagd door bevers, en lichtgroene zaailingen die door de vruchtbare zwarte as heen opkwamen.

Hier, zei hij.

Overal op de open plek fladderden zangvogels. Ze trokken de resten van hun gerafelde kleren uit, zwommen en sliepen. Het was allemaal zo helder, zo puur. Hij haalde uit zijn tas een zakje met zaden van pompoen en mais, en stukjes aardappel. Hij begon over de helling heen en weer te lopen, met de kip achter hem aan. Bij de beek vond hij een brede, platte steen; hij groef hem uit de grond en droeg hem naar de open plek waar hij hem zachtjes op de grond legde.

Hier.  

​

Wanneer twee jonge geliefden ontsnappen uit een puriteinse kolonie, beseffen ze allerminst dat hun eenvoudige blokhut de thuisbasis zal gaan vormen voor een uitzonderlijke reeks bewoners. Een Engelse militair, voorbestemd voor eeuwige roem, verlaat de slagvelden van de Nieuwe Wereld om zich aan appels te wijden. Een stel ongetrouwde tweelingzussen overleeft de oorlog en de hongersnood, maar gaat ten onder aan jaloezie en begeerte. Een misdaadverslaggever graaft een massagraf op en merkt dat de eeuwenoude bomen weigeren hun geheimen prijs te geven. Een hopeloos verliefde schilder, een oplichter, een rondsluipende panter, een wellustige bij: allemaal zien ze de mysteries van de noordelijke bossen onder ogen, en komen erachter dat het duistere, rauwe en mooie verleden nog steeds springlevend is.

Deze roman gaat niet over de twee ontsnapte, jonge geliefden. Het gaat ook niet over alle andere personages waarover hierboven sprake is. Het gaat over hen allemaal, maar vooral ook over de plaats waar het lot hen een voor een naartoe bracht en de band die zij daardoor, zonder het zelf te weten, met elkaar hadden over grenzen van tijd en ruimte heen. De schrijver, Daniel Mason, toont ons de ontelbare, magische manieren waarop wij als mens verbonden zijn met onze omgeving en zo ook met elkaar. Dit verhaal, dat de seizoenen en de twaalf maanden van het jaar volgt, werpt de vraag op hoe we verder leven, ook als we er niet meer zijn?

​

De gevelde bomen in de verminkte velden werden ontdaan van hun bast en bleek, vochtig en zinnelijk achtergelaten. Ze verbrandden de stronken en Mary was van plan stenen te vergaren om een muur rond het grasland op te trekken. Ze werkte keihard en versleepte tweemaal zoveel stenen als de mannen, zwoegend met de kruiwagen door de modder van augustus en de droge karrensporen van september. Ze werkte tijdens de oktoberregens gewoon door en kwam 's avonds dampend als een hooiberg thuis, alsof ze zo kon ontvlammen. Haar oude botbreuk deed zeer maar ze zei niets, en Alice evenmin, ook al zag ze haar zus ineenkrimpen. Zonder het hardop te zeggen wisten ze allebei dat dit Mary's boetedoening was, net zoals ze allebei wisten dat als het veld eenmaal ontgonnen was, haar boetedoening voltooid zou zijn.

​

Eindelijk las ik nog eens een boek waar ik mijn hart volledig aan kon ophalen. Het was geleden van Josh Ritters De Grootse Godvergeten Glorie van Alles, dat ik toch alweer anderhalf jaar geleden las, dat ik een boek nog eens de volledige vijf sterren als score toebedeelde. Bij North Woods hoef ik echter niet te twijfelen. Deze roman, voor zover ik kan tellen de zesde van de hand van Daniel Mason, is een terechte finalist voor het meedingen naar de Pulitzerprijs.

Aanvankelijk is het eventjes wennen aan het feit dat elk hoofdstuk van dit boek andere hoofdrolspelers kent en niets van wat voorafging er nog toe lijkt te doen. Maar al snel blijkt dit beeld niet te kloppen. De verschillende verhalen vormen samen wel degelijk een connectie. Het volledige boek lijkt op die manier wel een puzzel waarvan je pas ziet was hij eigenlijk voorstelt nadat alle aparte stukjes gelegd zijn. Het is ook steeds afwachten wat de volgende bladzijde brengt: een afbeelding, een lied of gedicht, een korte uiteenzetting of het échte volgende hoofdstuk... Soms biedt de auteur maar nét genoeg informatie om de fantasie van zijn lezend publiek scherp te houden. De nieuwsgierige lezer dient zelf al eens een gaatje op te vullen waar Mason het vertikte om een hoofdstuk netjes af te ronden. Men moet er maar op vertrouwen dat de schrijver elke zin zorgvuldig heeft gewikt en gewogen, zodat aan het einde van de rit alles duidelijk wordt.

​

Zelf vond ik North Woods een heus meesterwerkje, waarbij ik alvast zin had om het nog eens helemaal te herlezen terwijl ik pas halfweg was.

​

​

*****

Het eerste wat ik doe als ik op het eiland aankom is mijn naam veranderen. Al hel lang ben ik Vanessa Carvin, al achtentwintig jaar, maar voor die tijd was ik vierentwintig jaar lang Vanessa Hale, en het voelt verrassend troostrijk mijn geboorterecht op te eisen. Soms heb ik het gevoel dat het van me werd gestolen, ook al was ik medeplichtig aan dat misdrijf.

Een paar minuten later verander ik hem opnieuw, nu in Willow Hale. Willow is mijn tweede voornaam en het lijkt me verstandig de vrouw die ik nu ben nog verder te scheiden van de vrouw die ik ooit was, in de hoop dat niemand hier het verband legt. (...) De volgende stap is mijn hoofd scheren. Zo lang als ik me herinner is mijn haar altijd blond en halflang geweest, maar voordat ik uit Dublin vertrok heb ik een elektrisch scheerapparaat gekocht, en als het een half uur aan de oplader heeft gelegen haal ik het soepel over mijn hoofd. Ik voel een koortsige vreugde bij de aanblik van de plukken haar die in de gootsteen of op de vloer rondom mijn voeten landen. (...) Ik scheer mijn hoofd zodanig dat het ongecompliceerde korte kapsel van een hardwerkende plattelandsvrouw overblijft, het type dat veel te druk is om zich te verliezen in uiterlijkheden.

​

Zodra ze op het eiland aankomt, wordt Vanessa Willow Hale, de  teruggetrokken bewoonster van een klein huurhuisje op het afgelegen Ierse eilandje. Ze is niet langer meer de vrouw uit Dublin die op de vlucht is voor haar verleden. Maar grote schandalen blijven aan je kleven en er zijn nog enkele belangrijke vragen die ze voro zichzelf moet zien te beantwoorden. Als haar ex-man echt zo'n monster is als iedereen beweert, hoe medeplichtig was zij zelf dan? Ontsnappen aan haar oude leven lijkt misschien een goed idee, maar de keuzes die ze heeft gemaakt hebben gevolgen. Uiteindelijk moet Willow onder ogen zien wat ze heeft gedaan, of heeft nagelaten. Alleen zo kan ze erachter komen of ze wel de kans verdient om nog een nieuw leven op te bouwen.

 

Ik behoor vermoedelijk tot de laatste generatie Ierse vrouwen die zich niet bewust waren van hun recht op een loopbaan buitenshuis, of niet de moed hadden dat recht op te eisen. Ik wist niet beter dan dat ik op een dag een geschikte man zou tegenkomen, zou trouwen, kinderen zou krijgen en een modaal bestaan zou leiden. Meer verwachtte ik niet en vroeg ik niet van het leven. 

Toen Brendan en ik trouwden wilde hij graag meteen een gezin stichten, maar ik wilde eigenlijk nog een paar jaar wachten en daarom beging ik de fout voor te stellen dat we gebruik zouden maken van condooms, die eindelijk verkrijgbaar waren in Ierland. Ik durfde echter niet naar een drogist te gaan en een afkeurende verkoper om condooms te vragen. In plaats daarvan ging ik naar Trinity College, waar enthousiaste studenten ze gratis uitdeelden uit grote plastic bakken.

Maar toen ik drie van die in folie verpakte bevrijders aan Brendan liet zien, keek hij naar me alsof ik de hoer van Babylon was en stond erop dat ik ze weggooide.

'Waarom zijn we dan getrouwd, toch zeker om kinderen te krijgen?' vroeg hij, en ik kon hier geen goed antwoord op geven, iets waar we geen van beiden een schoonheidsprijs voor verdienden. We gingen dus op oude voet verder, vijf of zes avonden per week, maar hoe hard we het ook probeerden, ik werd niet zwanger.

​

Zoals ik dat van John Boyne inmiddels wel gewoon ben, schreef hij ook nu weer, als eerste deel van een vierdelige cyclus, met Water een boek bij elkaar waarvan het verhaal zich klaar en kristalhelder ontplooit. Het dunne boekje vraagt niet veel inzet van de lezer, want het eenvoudige verhaal ontplooit zich zonder veel moeite en weinig kronkelende bochten in het parcours. Inhoudelijk en op emotioneel vlak vraagt het echter al wat meer inspanning. De protagoniste in het verhaal is een vrouw op zoek naar zichzelf, volop getroebleerd door haar recente verleden en met de wil om te veranderen in een heel ander persoon dan wie ze vroeger was. De eilandbewoners die zij ontmoet dwingen haar er echter toe om goed na te denken over haar acties en vorige identiteit. En dan is er nog ergens een dochter, ver bij haar vandaan, naar wie zij wel eens een berichtje stuurt, maar die daar op haar beurt nooit op antwoordt.

 

'Ik ben er', laat ik haar weten. 'Ik ben op het eiland.' En dan, hoewel ik geen reden heb het te geloven, voeg ik eraan toe: 'Je zou het vast leuk vinden hier.'

Ik verstuur het bericht en zie een grijs vinkje naast de tekst verschijnen, en dan nog eentje. Even later worden ze blauw. Ze is het aan het lezen. Een van de zeldzame momenten waarop ik precies weet wat mijn dochter aan het doen is. Onder haar naam verschijnt de tekst 'Aan het typen'.

Ze is bezig me te antwoorden.

Maar dan verdwijnt die tekst.

Ze heeft zich bedacht.

De foto op haar profiel verdwijnt ook. Ik weet wat dit betekent. Dat ze me heeft geblokkeerd.

​

​

****

Boyne, J. (2023), Water (Deel 1 van de Elementen-cyclus), Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

De Graeve, S. (2021), Dag Vader, Borgerhoff & Lamberigts, Gent

Jij orakelde altijd al over politiek aan tafel. tegen ieder die het horen wilde. Tegen ons bij onze wekelijkse woensdagetentjes bij de frituur om de hoek. Frituur Njora, een instituut uit de tijd dat biefstuk-friet nog het lievelingsgerecht van de Belg was. Politiek leek iets voor volwassenen. Je was meer dan betrokken, maakte elke week haarfijne analyses van wie welke pion verkeerd zette op het maatschappelijke schaakbord, wie deugde en wie niet, en hoe we in dit rampzalige tijdsgewricht terechtgekomen waren. Ik at in stilte mijn frieten, dacht aan de maxisingle van The Sisters of Mercy die ik nog niet had, aan de wonderlijk zachte lippen van Isabelle van om de hoek en aan het huiswerk fysica dat ik niet begreep.

De wereld stond toen ook al in brand. Vond ik toen al heel erg. Daarom ook was ik gaan betogen tegen de raketten, ook al vond je mijn slogan 'Liever dikke tetten dan atoomraketten' wat ongepast.

​

Sam De Graeve reist met zijn vader langs de Muur van Hadrianus. Ze hebben tijd zat om te spreken over de liefde, het leven en de dood. Maar is alles gezegd bij thuiskomst? Sam vindt van niet en schrijft zijn vader een brief. Dat deed Franz Kafka hem voor, al heeft die zijn brief nooit verzonden. Ook deze auteur durft de brief niet rechtstreeks te versturen, maar wachten tot het te laat is wil hij ook niet.

Sam weet dat de reis zal verdwijnen in de nevelen van de tijd, dus hij besluit ze op deze manier vast te houden, en tracht zijn vader alsnog te zeggen wat tijdens de tocht te moeilijk bleek.

Zo springt de schrijver heen en weer in de tijd. Hij schrijft over scènes uit zijn jeugd, over de band met zijn vader tijdens zijn puberteit, de vrij recente wandeling doorheen Engeland en de confrontatie met zijn vader op zijn ziekbed. De Graeve zit vol verwijten naar zijn vader toe en die wil hij ventileren, maar dan liefst op een manier waarop zijn vader zich niet kan verweren: stiekem, via het noteren in een brief.

​

Waarom in godsnaam? Waarom stuurde je me ongevraagd op internaat? Jij, je opgewerkt vanuit de Avelgemse klei, Germaanse filologie gestudeerd aan de Gentse universiteit, met een zoon die Nederlands noch Gents sprak. Enkel striptaal, een aaneenrijging van 'Miljaar', 'Nou moe', 'Aaaargh' en 'Eek', hooguit doorspekt met uitdrukkingen als 'Als dat hier nog lang gaat duren, zal het rap gedaan zijn' en 'Let op het benenwerk'. Een weliswaar altijd vrolijke zoon, maar wel een die voor slechts één vak geslaagd was na het eerste trimester van zijn humaniora. Blokfluit, een florissante achttien op dertig. Een zoon die je, toch niet geheel in lijn met je Vlaamse overtuiging, eerder bij de jezuïeten had ingeschreven, in een college waar op de speelplaats verduiveld veel Frans werd gesproken. Jawel, verduiveld, want zo waren we opgevoed: Frans was de taal van de verknechter. Mijn fiets, die ik 'Vlammetje' gedoopt had, stond vol stickers als 'Waalse ratten, rolt uw matten' en 'Franskiljons buiten'.

​

Ik maakte de vergissing om Dag Vader tegelijk te lezen met Treurwil (zie onder), en helaas liggen beide boeken een beetje in dezelfde lijn. Beide schrijvers, De Graeve en Van Puymbroeck, mijmeren een eind weg over hun jeugd, de complexe relatie met hun naaste familieleden en... Wel, zowat alles wat hen te binnen schiet. De Graeve bezigt een ietwat eenvoudiger, minder poëtische taal dan Van Puymbroeck, maar het verhaal dat hij te vertellen heeft is rechtlijniger en consistenter. Zijn autobiografische roman lijkt meer rode draad te bevatten dan Treurwil. Toch kan ik na het uitlezen van beide boekwerkjes niet beslissen welke van de twee ik beter vond. Allebei hebben ze hun charmes, maar evengoed slepen ze beiden soms wat aan, alsof ze doorheen hun tocht met de voeten vast komen te zitten in de modder. Voor mij bewoog het allebei net iets te weinig, werd het vaak net iets té lyrisch. Ik blijf, na deze twee romans, met het gevoel achter dat ik toe ben aan een iets steviger, spannender en sneller boek. Eens kijken wat ik, wat dat betreft, nog op de plank heb liggen.  

​

​

***

Van Puymbroeck, R. (2023), Treurwil, De Bezige Bij, Amsterdam

Drie bewegende beelden heb ik uit de werkelijkheid geknipt. Het zijn foto's geworden. We waren de straat uit gereden en ik stopte voor de drukke kruising waar we over moesten. Filip stopte niet. Op een volgende foto in de herinnering hangt hij boven de wagen. Het is het moment van de aanrijding, ik zie het gebeuren, ik weet zeker dat ik zijn naam roep en daar hangt hij: bijna zweven naar de dood, hoog reikend naar het onvermijdelijke lot, dat hij niet wilde, neen, hij wilde het niet, hij wilde rijden. Die dag had hij pas zijn rijbewijs gehaald, na veel aandringen, daarom was hij langsgekomen, voor dat eerste ritje samen. Hij met zijn tweedehands crossbrommer, ik met een Peugeot 102 waarvan ik later nog een foto terugvond op het internet. Voor die gemeenschappelijke stoerheid reden wij, met helm, die eerste vierhonderd meter van zijn brommerbestaan. Tot hij daar hing. Net boven die wagen.

​

Op de laatste avond van oktober 1984 ziet een jongen hoe zijn beste vriend verongelukt. Het is zijn laatste avond als kind; voortaan moet hij flink zijn en vooruitkijken. Maar wel met een verdriet dat aan niemand uit te leggen is, met schuldgevoel, met schuldgevoel, met rouw, met gemis en met de dood die er niet genoeg van krijgt. Want in de zomer van 1998 verliest een broer zijn broer en jaren later, op dezelfde dag, een zoon zijn moeder.

De jongen is inmiddels geliefde geworden, man en vader, ook door die doden. De dagen worden mede door hen bepaald. Ze zitten in zijn schrijven, in het zijn en in het liefhebben. Ze zitten in alle twijfels en worstelingen. Ze reizen mee naar verre landen. Ze zijn thuis waar hij woont.

Dan wordt het 2022 en de schrijver plant een boom. In Treurwil zoekt Rik Van Puymbroeck naar verdriet van vroeger en hoe je dat niet kan loslaten, maar net wil vasthouden en wil vormgeven.

​

Op een dag was een vriend van vader langsgekomen met een kruiwagen. Daarin stond de treurwilg die op de foto's staat. Hij had al wortels gekregen en water en had kunnen groeien in de voortuin van die vriend. Maar stilaan belemmerde hij het zicht vanuit zijn huis. De treurwilg verhuisde daarom naar onze tuin en zo werd hij voor ons dé boom. De boom die als doelpaal diende bij het voetballen. De boom als rugleuning bij straf, boosheid of verongelijkt verdriet. De boom van de droom. Ik zat er wel eens met een schriftje.

Hij staat er nog, heft meer takken, werd groter en verliest bij elke harde wind bladeren en twijgjes. Een vriend vertelde me dat de treurwilg in de lente als eerste weer blaadjes krijgt. Daar lette ik als kind niet op, maar de boom die in onze tuin stond, zag ik overal opduiken. Ook in de tuin van een huis dat ik vijfentwintig jaar geleden kocht, stond er een en vandaag lijkt het alsof enkel treurwilgen me opvallen.

​

Het overkomt me niet vaak dat ik een boek uitlees en na afloop niet kan navertellen wat ik nu precies heb gelezen. Dat was bij Treurwil echter wel degelijk het geval. Toegegeven, ik had het niet mogen combineren met het nieuwste boek van Sam De Graeve, dat een gelijkaardige thematiek kent. Hoe dan ook, een concrete verhaallijn viel in Treurwil niet te vinden. Deze autobiografische roman moet het hebben van de mooie schrijfstijl en de vrije associaties die de schrijver maakt. Van Puymbroeck reist doorheen z'n eigen hersenspinsels en probeert op eigen houtje het verlies van enkele dierbaren te verwerken. Dat kan boeiend zijn voor wie daar in geïnteresseerd is, maar het voelt als meelezen in iemands hoogste persoonlijke dagboek. Dat kan evengoed wat ongemakkelijk aanvoelen en, in het slechtste geval, zelfs een beetje saai.

Wie houdt van mooie zinnen en poëtische taal kan hier echter zijn hart wel mee ophalen. Regelmatig treft de lezer een passage aan die vraagt om onderstreept te worden voor later gebruik. Dat maakt meteen de hele kracht uit van dit dunne, maar loodzware boekje.

​

​

***

Koch, H. (2020), Finse Dagen, Ambo/Anthos, Amsterdam

Vandaag de dag zit de dood van mijn moeder gewoon in de digitale knipselmap. Interviewers vragen me eerst naar mijn boeken, mijn vrouw en mijn eet-, slaap- en schrijfgewoonten. Wanneer het interview in een café plaatsvindt, kijken ze daarna om zich heen naar de ober of serveerster.

(...)

'Op je zeventiende stierf je moeder. Denk je dat die gebeurtenis levensbepalend voor je is geweest?'

Het gezicht. Ik probeer het gezicht, maar het werkt niet meer. Levensbepalend of niet, ik zal er inmiddels toch wel een beetje overheen zijn op mijn vijfenzestigste mogen we hopen. Ik kan flauw gaan doen ('Ik begrijp niet wat dit met mijn boek te maken heeft'), maar dat gaat niet werken. Ik bereik er hooguit een verkeerde toon mee die in de beschrijvende gedeelten van het artikel zal doorschemeren. Achter de vele gedaanten van Koch krijgen we zelden zijn ware gezicht te zien. Dat werk. (...)

Er zijn nu twee afslagen mogelijk. 'Ik denk het niet', is de ene afslag. 'Ik denk het wel de andere'. Ik denk aan het ideale boek. Het ideale boek is het boek dat elk interview overbodig maakt omdat alle vragen al binnen het boek zijn beantwoord. Laten we dit boek als voorbeeld nemen. Zou een interviewer na het lezen van Finse Dagen nog iets over mijn moeder kunnen vragen? Is er nog een vraag te verzinnen die in het boek zelf onbeantwoord blijft? Zou een interviewer niet juist tot elke prijs het woord 'levensbepalend' trachten te vermijden?

Er zijn natuurlijk schrijvers die op elke vraag van een interviewer antwoorden dat het antwoord al in het boek staat. Arrogante schrijvers soms. Vervelende schrijvers. Maar al dan niet arrogant of vervelend, ze hebben wel gelijk. Het beste boek dat een schrijver kan schrijven is het boek waarover geen enkele vraag meer te stellen is. 

​

Op  feestjes en tijdens etentjes wordt Herman Koch vaak op meewarige toon gevraagd naar zijn 'Finse periode'. Hij doet er zelf ook lacherig over, en dat heeft alles te maken met de ongeloofwaardigheid van zijn verblijf in Finland. Een lange, onhandige jongen van negentien die ervoor kiest om op een zeer afgelegen plek op het land en in de bossen te gaan werken. Het klinkt wellicht romantisch, maar dat was het niet. Zijn moeder was kort ervoor overleden en Herman ging erheen om weg te zijn van zijn vader en diens nieuwe vriendin, en om uit te stellen wat hij eigenlijk allang wist. 

Veertig jaar later is Koch terug in Finland en stuit hij op een dichtbundel die expliciet verwijst naar zijn eerdere verblijf. Niet langer kan hij deze periode afdoen met een grap. Hij neemt zijn eigen geschiedenis onder de loep, onderzoekt hoe herinneringen werken en hoe hij dit verhaal kan vertellen zonder de werkelijkheid te besmeuren.

​

Weten jullie zeker dat je dit wilt horen? Mijn vraag had behalve met beleefdheid alles met de ongeloofwaardigheid van mijn verblijf in Finland te maken. Met de foto's waarop ik weliswaar leunend tegen een door een tractor voortgetrokken boerenkar poseerde, maar waarop niet te zien was hoe ik met diezelfde tractor over de besneeuwde wegen door de Finse bossen scheurde. Ja inderdaad: 'scheurde'. Altijd te hard, vooral in de bochten. Ik was negentien. (...) Ik hoopte op iets, daar in mijn eentje op die tractor in de bossen. Een ongeluk op zijn minst. Een ongeluk waarbij ik zwaargewond zou raken - desnoods het leven zou laten.

Het was een bevrijdend gevoel, een gevoel dat ik later nooit meer zou terugkrijgen. Er bestond geen gevaar, of beter gezegd: het gevaar was er wel, maar het was een vriend - misschien wel de beste vriend die ik had in 1973.

 

​

****

In de centrale hal van het instituut aten morsige mannen hun middagbrood. Het rook er naar mandarijntjes. De bibliotheek en de leeszaal waren geformeerd rond een kleine binnentuin achter glas, als de binnenhof van een klooster, met in het midden een Japanse kers. Overal zaten mensen te werken tussen stapels archiefmappen. Ook de tafel van de schrijver lag vol boeken en mappen. Er lagen een laptop en een havannabruin notitieboek waarin Wieringa, afgaand op het hoopje puntenslijpsel op de hoek van de tafel, met potlood notities maakte. De schrijver pakte de bovenste map en maakte het lint los waarmee die was dichtgebonden.

'Dit is nog maar een deel,' zei hij op fluistertoon. 'In de kelder ligt nog meer. Het meeste heb ik al doorgewerkt.'

Hugo deed een stapje terug vanwege de rottingsgeur uit Wieringa's mond. Hij zag de bekende foto van zijn grootvader in 'feldgrau', die altijd gebruikt werd wanneer er over het bedrijf geschreven werd, breed lachend en zelfverzekerd, met de kraagspiegels met de Sig-runen en de zwarte ruit.  

​

Gevierd kunstenaar Hugo Adema stamt uit een roemruchte familie die al decennia haar stempel op de moderne tijd drukt. Zijn grootvader Willem Adema stichtte zijn offshore-imperium na een dubieuze rol in de Tweede Wereldoorlog: aanvankelijk vocht hij aan Duitse zijde aan het oostfront, maar halverwege de oorlog sloot hij zich aan bij het verzet. Wie is die honderdjarige man die door sommigen wordt vereerd als een held en door anderen beschouwd als een geslepen opportunist?

Terwijl zijn tweelingbroer als hoofd van het familiebedrijf het grootste schip ter wereld laat bouwen, raakt Hugo’s eigen leven in een impasse als zijn grote liefde hem verlaat. Hij keert terug naar het landgoed waar hij is opgroeide om er weer te schilderen en het verleden van zijn inmiddels honderdjarige grootvader te onderzoeken. Wanneer zijn vroegere gouvernante overlijdt, duiken de verloren gewaande dagboeken van zijn grootvader weer op, die een ontstellend licht werpen op diens oorlogsjaren.

​

Toen hij het textiel openvouwde, zag hij een stapeltje aantekenboeken in verschillende formaten en kleuren. Het leken oude kasboeken. Het papier was vlekkerig van ouderdom en de pagina's waren, zag hij toen hij ze haastig doorbladerde, dicht beschreven. Hij herkende het handschrift. Het kostte hem enige moeite erin door te dringen, zoals je ogen moeten wennen in een donker bos, de letters en woorden stonden dicht opeen. Een dagboek, dagboeken, zonder twijfel. Namen van onbekende mensen en plaatsen. Zijn hart klopte in zijn keel. (...) Gejaagd ging zijn adem in en uit. Tussen twee dagboeken vond hij een A4'tje. Hij vouwde het open; een brief aan hen beiden: 'Lieve Tom en Hugo, lieve jongens...'

Hij vouwde het vlug weer dicht en wikkelde de cahiers weer in de lap stof. In een plastic tas van de chinees verborg hij het pakket onder de bestuurdersstoel van zijn auto. (...) Waarom had Beth ze voor hen tweeën bestemd? Een vergissing! Ze kwamen Wieringa niet toe!

​

In Nirwana, een zeer Nederlands boek van Tommy Wieringa, wordt vanaf het begin strijd geleverd; tussen de tweeling Hugo en Willem Adema, tussen Hugo en zijn ex (die hem gebruikt als onderwerp voor haar eerste eigen expositie), tussen Hugo en zijn familie (dat eeuwige rechtpraten van wat altijd al krom was)...

Als bekende kunstenaar ontmoet Hugo een schrijver die toevallig materiaal verzamelt over het geslacht Adema. Toevallig heet die schrijver Tommy Wieringa, die zo zichzelf binnensmokkelt in zijn eigen roman. Beide heren gaan zo tegelijk op zoek naar feiten over de stokoude pater familias, feiten die decennialang onder het tapijt waren geveegd. Wieringa baseerde zijn roman op het leven van Pieter Schelte Heerema, die na een foute keuze in de oorlog alsnog een van de rijkste mannen van Nederland werd.

Protagonist Hugo is een buitenbeentje binnen zijn familie, maar profiteert wel mee van de rijkdom. Vlotjes koopt hij huizen in Amsterdam en op Ibiza, maar het blijken lege plekken sinds zijn geliefde er vandoor is gegaan. Daarom keert Hugo terug naar het landgoed van zijn grootouders om er zijn intrek te nemen in de stal. Daar maakt hij portretten van zijn familieleden, terwijl hij tussen de schildersessies door een weggemoffelde gehandicapte tante bezoekt.

​

Nirwana is zowel een klassieke roman over familiegeheimen én tegelijk ook een actuele roman over de verwoestende kracht van het kapitalisme. Op de 481 pagina's die de roman telt, kon Wieringa zeer veel informatie kwijt en nam hij zijn tijd om een mooi beeld te scheppen van zowel de hoofdrolspeler als zijn leefwereld, grote historische thema’s te koppelen aan de strijd van de kunstenaar, een sfeer te scheppen waarin de lezer zich tegelijk zowel comfortabel als onwennig kan voelen.

Het resultaat ontroert, slorpt de lezer op en zet aan tot nadenken. Met zeer veel plezier uitgelezen!

 

​

****

Wieringa, T. (2023), Nirwana, De Bezige Bij, Amsterdam

Goldschmidt, S. (2023), Kukuruznik, Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Het duurde maanden voordat mijn vader na zijn bevrijding door de Sovjets voldoende was aangesterkt om de reis te ondernemen naar wat ooit zijn land was geweest en terugkeerde in Amsterdam, waarvan hij nog maar weinig herkende, een stad die geen ziel meer had, alleen nog maar krotten. Vanaf het moment dat Brouwersburg weer aan hem was toegewezen, trok hij zich terug op de zolder.

Hij kwam niet graag buiten, maar hij liep 's nachts, als hij niet kon slapen langs de grachten, via de voormalige Jodenbuurt vol leeggeroofde bouwvallen tot het Singel, en weer terug via een andere gracht. Hij liep ronde na ronde, in marstempo, om zichzelf fysiek uit te putten. Pas dan kon hij een beetje slapen.

Op een nacht zag hij midden op de Magere Brug het meisje dat vijentwintig jaar later mijn moeder zou worden. Ook zij had een inferno overleefd. Ze stond over de reling gebogen, een enkele lantaarnpaal weerkaatste wat licht op het water. Ze probeerde in het rimpelende water haar spiegelbeeld terug te vinden. Maar er was niets wat ze herkende in dat broodmagere lichaam, in het getekende gezicht. Toen keek ze op. Haar ogen, dof als verweerde koperen bellen die niet meer op te poetsen waren, zagen mijn vader. Ik denk dat ze iets in elkaar herkend hebben. Misschien door het gebrek aan glans, door de vermoeidheid die ondanks hun jeugd van hen afsijpelde, of door de eenzaamheid die als radioactieve straling om hen heen hing. (...) Het schijnt dat mijn vader, nog voor hij haar naam wist, tegen haar gezegd heeft: 'Kom, laten we naar huis gaan.' En daarop legde zij haar hand in de zijne en zo zijn ze naar het huis met het torentje gelopen.

​

Noa erft bij het overlijden van haar vader een kist met papieren. Het zijn verhalen over vliegeniersters die in de begintijd van de luchtvaart wereldwijd in wankele vliegtuigjes stapten om records te breken. Rosy Rose bijvoorbeeld, de eerste Amerikaanse zwarte pilote, en de jonge vrouwen in het Sovjetleger die tijdens de Tweede Wereldoorlog in zogenaamde 'Kukuruzniks' in het donker leerden vliegen. Er zijn ook de brieven van een jonge moeder aan haar verongelukte echtgenoot.

Aanvankelijk is het Noa een raadsel waarom haar liefdevolle maar zwijgzame vader zich zo hevig interesseerde voor deze vrouwen, die braken met de conventies van hun tijd. Bij het lezen van al deze verhalen die hij haar naliet, komt voor Noa het besef dat hierin het raadsel van haar familiegeschiedenis ligt.

​

Ik vloekte, drukte de gashendel weer naar voren, maar de motor klonk als een schorre hond, haperde en toen viel hij stil. Mijn hart bonkte als een razende, de wind suiste om mijn oren, mijn stuurknuppel bleek dood als een neergeschoten paard op de vlakte van Verdun. Met mijn voeten trapte ik de roerstaven in om de staartvleugel te besturen, maar niks werkte, het ding was onbestuurbaar, ik was compleet machteloos. Mijn machine knalde met daverend geweld op de rotsgrond en alles werd zwart. Toen ik bijkwam lag ik in de ambulance en vanaf dat moment bestond mijn bestaan uit ondraaglijke pijn die mij drie maanden lang gevangenhield. Ik was veroordeeld tot stilliggen op het ziekenhuisbed, met een loodzwaar been van heup tot teen in het gips. (...) Als je niet kunt bewegen is het onmogelijk te ontsnappen aan de somberheid die je besluipt als een roofdier, hoewel ik geprobeerd heb me ertegen te verzetten.   

​

In Kukuruznik, de vijfde roman van Saskia Goldschmidt, wordt de lezer verschillende kanten tegelijk opgestuurd. Centraal in deze roman staat natuurlijk het verhaal van Noa, die al lezend iets bijleert over haar ouders, grootouders en andere familieleden. Daarnaast echter worden heel wat hoofdstukken besteed aan de heldhaftige avonturen van vliegende vrouwen uit langvervlogen tijden: de zwarte Rosy Rose, Adrienne Bolland, Maryse Hilsz, Hanna Reitsch en nog tal van anderen. Laat me eerlijk zijn: voor de lezer die graag heeft dat het hoofdverhaal een beetje vooruitgaat, zijn sommige van deze nevenverhalen storend. Bovendien, zo ontdekte ik pas na afloop, heeft de schrijfster enkele van deze personages compleet verzonnen. Ook al lijkt het hele boek geloofwaardig, toch heb ik wat moeite met dat mixen van feiten en fictie. Zo zit je als lezer immers al snel te googelen naar informatie over zo'n heldhaftige pilote, om dan te ontdekken dat ze nooit echt heeft bestaan. 

Helemaal te gek werd het, in mijn ogen, wanneer de schrijfster ook nog eens enkele hoofdstukken wijdde aan het verhaal van respectievelijk een bij, een kanarie en een vleermuis, die elk op hun beurt iets mogen vertellen over het nut van hun bestaan. Voor mij voelden deze hoofdstukken aan als compleet overbodige ballast, tijdverdrijf voor de lezer, een experimentje van de auteur.

Opgepast, want hier komt een spoiler: aan het einde van de rit bleek dan ook de ontknoping van het eigenlijk 'basisverhaal' ook nog eens vrij mager uit te vallen. Het langverwachte 'geheim' bleek helemaal niet zo bijzonder en alle extra verhalen over vrouwelijke piloten bleken hieraan weinig of niets bij te dragen. Zeer jammer allemaal... Wat een teleurstelling.

Nu kan ik niet zeggen dat ik dit Kukuruznik tegen mijn zin heb uitgelezen, daar is dit boek te goed voor geschreven, maar het geheel had wel wat compacter gemogen. Enkel aan te raden aan lezers met een échte interesse in de (deels fictieve) pioniers van de luchtvaart en alle andere zaken met vleugels.

​

​

**

Mieke, een weinig geschoold, maar schrander buitenmeisje, meent haar roeping te missen doordat ze in een bedrijf aan een computer tewerkgesteld wordt. Door de controversiële opvattingen van haar vriend, de briljante student Francis, komt zij ertoe de traditionele waarheden waarmee ze is opgegroeid, minder vanzelfsprekend te vinden en keuzes te maken die haar in conflict brengen met haar behoudsgezinde ouders. Als Francis naar de universiteit vertrekt en zij ongewenst van hem zwanger geraakt, loopt ze van huis weg, - het begin van een waanzinnig avontuur. Wat na de liefde? Dit thema wordt de aanleiding tot een erg levendig en gevoelig getekend meisjesportret dat naadloos naar de volwassenheid evolueert; dit tegen de achtergrond van een onvergetelijk liefdesverhaal uit de jaren zeventig, - het begin van het digitale tijdperk.

​

Iedereen in het Antwerpse kent misschien wel een van de drie broers Baeken. Een van hen is Vital, die zichzelf ooit uitriep tot 'nachtburgemeester' van Antwerpen. Een tweede broer is de bekroonde striptekenaar-illustrator Serge, bekend van o.a. de graphic novel 'Sugar, leven als kat'. De derde broer is Jeroen, met wie ik ooit nog studeerde aan de kunsthogeschool. Ik moet toegeven dat het grotendeels uit beleefdheid was dat ik een boek kocht dat door de broers werd gepromoot via sociale media, een roman geschreven door hun vader Robert (Turnhout, °1943). Met een cover ontworpen door zoon Serge zag het boek er alleszins alvast wel mooi uit, maar ik had geen idee wat ik mocht verwachten van de inhoud. En kijk eens aan, ook dat viel me uiteindelijk enorm goed mee.

​

Ik draag een kind, al ben ik zelf nog een meisje, dacht Mieke. Zij keek naar de overkant van het kanaal, waar het haar vertrouwde landschap dit keer de indruk wekte dat zij zich altijd met illusies had gevoed, want dat het leven op aarde slechts een zinloze strijd is op een schrale korst. Meermaals had zij zich verheugd bij de gedachte dat ze zich ondanks alles in een ongeëvenaarde positie bevond. Maar was het wel zo buitengewoon? Wat zich in haar voltrok, gebeurde immers precies zo bij een hond of kat. En was zij, in die eindeloze rij van opeenvolgende geslachten, niet een onnozel schakeltje? De dag was vaalgrijs als de hemel. De bomen stonden roerloos. En ook verder in de lege weiden, bewoog niets. Geen tijden en geen seizoenen. Niets dan dit kale herfstland. Hoeveel eeuwen, hoeveel volkeren waren hier al doelloos voorbijgetrokken?

Een eindje verder overwoekerden varens de puinhoop van wat ooit een steenfabriek moest zijn geweest. Vandaag was er geen mens meer te bespeuren. Mieke keek naar de verre rookpluimen uit een fabrieksschouw - aanduidingen van de onvermijdelijke, op handen zijnde wereldbrand.

​

Waar ik tijdens het lezen het meest mee heb geworteld is het tijdsbeeld waarin deze roman zich afspeelt: de Noorderkempen, ergens in de jaren zeventig. De personages kregen echter een soort universele vorm aangemeten, waardoor het verhaal zich evengoed al enkele decennia eerder hadden kunnen afspelen. Doordat Mieke, de hoofdrolspeelster, opgroeit in een eenvoudig, diepgelovig boerengezin, overviel mij voortdurend de indruk dat deze roman zich evengoed in de jaren, veertig, vijftig of zestig, of zelfs veel eerder had kunnen afspelen; die lang vervlogen tijden waarin volop gewroet werd in oude, Vlaamse gronden, zoals werd beschreven door Stijn Streuvels, Cyriel Buysse of Felix Timmermans. Portret van de aardbeienplukster als jonge vrouw deed me bij momenten dan ook al eens denken aan de oude, stichtelijke Davidsfonds-boeken uit de naoorlogse jaren, maar laat dit nu niet klinken alsof ik de waarde van deze roman onder het tapijt dreig te vegen. Dat is zeker niet de bedoeling, integendeel zelfs. Ik heb namelijk genoten van zowel de degelijke schrijfstijl als het intrigerende verhaal dat Robert Baeken hier etaleert. Op zich is Portret van de aardbeienplukster als jonge vrouw geen moeilijk te begrijpen boek; en aanvankelijk is ook de plot eenvoudig en rechtlijnig. Toch neemt de schrijver regelmatig een onverwachte afslag waardoor het verloop telkens een nieuwe kant wordt uitgestuurd. Als lezer blijf je dan ook geboeid lezen tot de laatste bladzijde. Goed, niet alle hoofdrolspelers krijgen uiteindelijk wat zij verdienen, sommige nevenfiguren verdwijnen eerder geruisloos uit beeld en de afloop is vrijblijvend en mijmert zichzelf de achterdeur uit. De reis is echter belangrijker dan het einddoel en de tocht op zich is in ieder geval boeiend genoeg.

 

***

Baeken, R. (2022), Portret van de aardbeienplukster als jonge vrouw, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg

'Als dit kan...' schiet het door mijn hoofd als een tergend refrein, 'als dit allemaal kan, als mensen in uniform kinderen kunnen stampen, vrouwen mokerslagen in hun gezicht kunnen geven, mannen bijna kreupel slaan richting verhuiswagen met een naam van een van ons erop, een Vlaamse naam... Als dit allemaal kan... Wij die hier staan als wat... als hulpverleners in een omgekeerde wereld waar wit zwart is, tijdens een nacht die tot helse dag wordt uitgelicht, als verplegers die bijstand verlenen aan Duitssprekende dokters die in uniform een of ander menselijk virus bestrijden met kloppen en slaan, met dreigementen en brullen bij wenen en janken en kak bij zovelen in de broek, met bloed en kots en stront op straat... Als dit allemaal kan, kan dan alles niet? Kan dan alles niet?

​

Het is oorlog. Antwerpen wordt bezet door geweld en wantrouwen. Wilfried Wils acht zichzelf een dichter in wording, maar moet zich tegelijk zien te redden als hulpagent. De mooie Yvette wordt verliefd op hem, haar broer Lode is een waaghals die zijn nek uitsteekt voor joden. Wilfrieds artistieke mentor, Nijdig Baardje, wil juist alle joden vernietigen. Onbehaaglijk laverend tussen twee werelden probeert Wilfried te overleven, terwijl de jacht op de joden onverminderd verdergaat. Jaren later vertelt hij zijn verhaal aan een van zijn nakomelingen.

​

Wandel met ons mee, jongen. Het is zondagnamiddag 22 juni 1941, zo staat het in inkt geschreven op de achterkant van de foto die ik in handen hou. Uw toekomstige overgrootmoeder loopt tussen haar broer Lode en mij in. Ze heeft haar armen in de onze gehaakt. We vormen een wandelend driespan op de Keyserlei. Schoon weer is het, geen wolk aan de lucht. Haak uw arm in de mijne, dan vormen we een vierspan van plezier. Ziet ge hoe de stadsbewoners lachen en naar elkaar knikken? Schoon weer doet alles vergeten. De totaal zot geworden prijzen voor eten pakt een mens er dan bij. Op de zwarte markt moet ge nu zes keer meer betalen voor dingen die ge twee jaar eerder gewoon in de winkel vond: boter, melk, eieren, vlees. Vorige week heb ik samen met mijn collega's weer een zwarthandelaar opgepakt. Zonder er een woord aan vuil te maken handelen we het af zoals we het nu al sinds de winter doen: de buit onder elkaar verdelen en de overtreder laten lopen. Vaak komen we dezelfde zwarthandelaren tegen en knikken we naar elkaar. Wat vroeger werd beschouwd als wet is nu vervangen door onuitgesproken afspraken, gefoefel, en hier en daar een berekende gok aan beide kanten. Ieder schat zijn voordeel in, iedereen wikt en weegt. Wie dat oneervol vindt, verliest. Wie daar zijn schouders voor ophaalt, leert bij.

​

Wil, van Jeroen Olyslaegers - ook bekend van zijn uitstekende romans, Wij, Winst en Wildevrouw (zie recensie verderop) - is een soms harde, brutale, erg Vlaamse maar al bij al prachtige roman. De verteller, Wilfried, een Antwerpse politieagent tijdens de Tweede Wereldoorlog, schippert heen en weer tussen het heden, het moment waarin hij zijn herinneringen neerschrijft voor het nageslacht, en het verleden, waarin hij probeert iedereen te vriend te houden. Dat wordt steeds moeilijker, in een omgeving waarin je uitgesproken voor of tegen iets hoort te zijn. Ook zijn beroepsernst wordt danig op de proef gesteld. Aan de ene kant helpt hij de joodse man Chaim Lizke onderduiken, al is daar wel enig financieel gewin mee gemoeid, maar als er joden moeten worden opgepakt, dan is Wilfried evengoed - als deel van het systeem - een van de politieagenten die gewoon meewerkt.

Tussen alle emoties door wordt hij dan ook nog eens verliefd en probeert hij een relatie met Yvette, de jongedame in kwestie, op te bouwen. Maar ook daarin hoort hij duidelijke lijnen te trekken.

En dan zijn er nog Wilfrieds literaire ambities. Zich spiegelend aan Paul van Ostaijen, probeert hij zijn eerste stappen te zetten binnen het wereldje van de literatuur, met een eerste eigen, gedrukte dichtbundel op zijn palmares. Het is via de poëzie dat Wilfried tracht zichzelf mentaal gezond te houden, maar oh ironie: de man die hem daarbij de weg wijst, koestert zelf de meest waanzinnige - lees: fascistische - politieke ideeën.

Zeer vermakelijk is nevenfiguur tante Emma, een zus van Wilfrieds moeder, die tijdens de oorlog de lakens deelt met een Duitse officier, en na de bevrijding met een Canadees. Kortom, nog tijdens de oorlog zorgen collaborateurs, politici en vele anderen er alvast voor dat ze een excuus klaarhebben voor na de oorlog.

De sfeer in Wil is dus uiteraard beklemmend, grimmig en onvoorspelbaar, soms grotesk en karikaturaal. Door het prachtige taalgebruik van de schrijver is het toch een uitzonderlijk vlot leesbaar en erg genietbaar boek geworden. 

​

****

Olyslaegers, J. (2019), Wil, De Bezige Bij, Amsterdam

Larson, E. (2016), De Lusitania, Karakter Uitgevers bv, Uithoorn

Naarmate de Lusitania verder door de haven voer, werden er duidelijk aanwijzingen van de oorlog zichtbaar. Het schip passeerde een van de beste Duitse lijnschepen, de reusachtige Vaterland, die aan  een kade in Hoboken aangemeerd lag.

Intussen voerder de purser en de hofmeesters van de Lusitania hun gebruikelijke inspectie uit om verstekelingen op te sporen. Omdat het oorlog was, deden ze dat extra nauwkeurig en algauw hadden ze drie mannen in hechtenis. De mannen leken alleen Duits te spreken; een van hen had een camera bij zich. De ontdekking werd aan tweede kapitein Anderson gemeld, die op zijn beurt de assistentie inriep van Pierpoint, de rechercheur uit Liverpool, en ook de scheepstolk liet komen. Dat leverde weinig informatie op, behalve dat de drie mannen inderdaad Duitsers waren. Wat de verstekelingen hadden willen bereiken was onduidelijk, maar later werd gespeculeerd dat ze bewijs hoopten te vinden en te fotograferen dat het schip bewapend was of gesmokkelde munitie vervoerde. 

Het drietal werd benedendeks in een provisorische scheepsgevangenis opgesloten in afwachting van de aankomst in Liverpool, waar ze aan de Britse autoriteiten zouden worden overgedragen. Het nieuws van de arrestatie werd voor de passagiers verzwegen.

 

Op 1 mei 1915, terwijl de Eerste Wereldoorlog zijn tiende maand inging, was de luxueuze oceaanstormer Lusitania onderweg van New York naar Liverpool. Aan boord van het gigantische schip baadden de opvarenden in luxe. Ze maakten allen een ontspannen indruk, hoewel Duitsland had verklaard dat het de zee rondom Groot-Brittanië als oorlogsgebied beschouwde. Al maanden zaaiden Duitse duikboten dood en verderf in de Atlantische Oceaan. Maar De Lusitania was een van de grootste en snelste schepen van het moment en kapitein Turner had een groot vertrouwen in de ongeschreven regels die gentlemen op volle zee aanhielden en die er al eeuwen voor zorgden dat passagiersschepen veilig waren voor oorlogshandelingen. Dat was echter buiten de Duitsers gerekend, meer bepaald buiten Walther Schwieger, de kapitein van Unterseeboot-20. 

​

De mist was zo dicht dat Schwieger om kwart over zeven het bevel gaf om naar de gebruikelijke vaardiepte van 22 meter te duiken. Dat was diep genoeg om ervoor te zorgen dat de U-20 zelfs onder schepen met de grootste diepgang door kon varen. Dat was een verstandige gewoonte, want ondanks hun afschrikwekkende reputatie waren U-boten kwetsbare vaartuigen, tegelijkertijd ingewikkeld en primitief. DE mannen dienden als ballast. Om zijn boot snel horizontaal te brengen of een duik te versnellen, gaf Schwieger zijn bemanningsleden opdracht om naar de boeg of de achtersteven te rennen. De chaos lijkt in eerste instantie misschien komisch, ware het dan niet dat die manoeuvres doorgaans werden uitgevoerd wanneer er gevaar dreigde. U-boten waren zo gevoelig voor een verandering van de belasting dat het zelfs voor de lancering van een torpedo nodig was dat de mannen van plaats veranderden om het plotseling gewichtsverlies te compenseren. 

​

In zijn boek De Lusitania vat auteur Erik Larson alle historische documenten de hij maar kon vinden met betrekking tot de laatste reis van het beroemde schip zeer nauwgezet samen. Het resultaat van zijn doorgedreven onderzoek is dan ook een dik boek geworden met een zeer nauwkeurige uiteenzetting van de feiten. Maar let op, voor u als lezer hier al afhaakt, want in zijn epiloog zegt de auteur zelf: 'Wat me vooral aantrok, was dat er zo ontzettend veel materiaal beschikbaar was om het verhaal zo levendig mogelijk te kunnen vertellen: archivale schatten zoals telegrammen, onderschepte radioberichten, getuigenverklaringen van overlevenden, enz...'

Dat is inderdaad wat Larson met die hele berg aan informatie heeft gedaan: hij heeft er een boek van gemaakt dat waarheidsgetrouw is én tegelijk zo spannend is dat het leest als een trein. Enfin, of in dit geval dan als een snelle passagiersboot. Met ruim 500 bladzijden op de teller lijkt dit op het eerste zicht een veel te dik boek, maar bedenk dat de laatste honderd bladzijden volledig opgegaan zijn aan een opsomming van al dat bronnenmateriaal en dus geen noodzakelijk leesvoer meer vormen. De eerste 400 bladzijden zijn dat wél, toch tenminste voor wie ooit heeft genoten van James Camerons verfilming van de ramp met de Titanic, want die vergelijking kan zeker gemaakt worden. Het voornaamste verschil is uiteraard dat rond de Lusitania heel wat meer politieke duiding nodig is. Een ijsberg en een oorlog, het zijn twee zeer verschillende zaken. De aanslag op de Lusitania vormde de basis van de inmenging van Amerika in de Eerste Wereldoorlog, wat natuurlijk een gegeven is dat de loop van de geschiedenis drastisch heeft veranderd.

Voor wie enige interesse heeft in de combinatie geschiedkundige feiten én een boeiend verhaal, is dit boek een heuse aanrader.

​

***

 

Op geen enkel schilderij, op geen enkele gravure, in geen enkel geschiedenisboek staat zijn gezicht. Uit alle archieven van zijn tijd is er in Frankrijk maar één foto van hem bewaard gebleven. Zijn bestaan interesseert geen dichter, biograaf of academielid. Niemand hemelt zijn bescheidenheid op als legendarisch of zijn ziekte als groots. Zijn huis is geen museum, zijn machines worden nauwelijks tentoongesteld, de middelbare school waar hij zijn eerste demonstraties gaf, draagt niet zijn naam.

Augustin Mouchot is een van de groten van de wetenschap, die geheel vergeten is, maar dat komt niet doordat hij te weinig volharding toonde in zijn onderzoeken of niet zo briljant was in zijn ontdekkingen, maar doordat deze koppige, kille en strenge geleerde in zijn dwaze scheppingsdrift persé een koninkrijk wilde veroveren dat de mens nooit heeft kunnen innemen: de zon.

In die tijd, aan het begin van de negentiende eeuw, was niemand in de zon geïnteresseerd. Frankrijk keerde de hemel de rug toe en wroette stug in de schoot van de aarde om er dagelijks duizenden tonnen steenkool uit te halen.

​

Augustin Mouchot, zoon van een slotenmaker, werkte als leraar wiskunde toen hij halverwege de negentiende eeuw als eerste ontdekte hoe zonne-energie omgezet kan worden in mechanische stoomkracht. Mouchot geloofde dat de wereldvoorraad steenkool ooit uitgeput zou raken en in 1861 ontwikkelde hij een door de kracht van de zon aangedreven machine. Zijn uitvinding was haar tijd ver vooruit, werd tot aan het hof van Napoleon III bejubeld en onder grote belangstelling gepresenteerd op de Wereldtentoonstelling in Parijs. Mouchots machine slaagde erin om pompen en drukpersen aan te drijven. En dat niet alleen: hij verbaasde vriend en vijand door met de kracht van de zon blokken ijs te maken.

In De Uitvinder beschrijft Miguel Bonnefoy heel nauwkeurig hoe het mogelijk was dat een briljant uitvinder compleet berooid aan z'n einde kwam, hoe deze bijzondere man zijn roem en rijkdom voor z'n ogen zag verdampen.

​

Na twee weken van hoosbuien was het schitterend weer. De zon boorde zich meedogenloos door de hemel en stortte een waterval van licht uit. Mouchot, die er nog geen drie weken geleden terneergeslagen en ellendig uit had gezien, was nu kalm en zelfverzekerd. Het zweet liep hem in stralen over het lijf door de verstikkende middaghitte, maar hij stond op het wandelplein van het paleis voor zijn toestel als een beeldhouwer voor zijn beeld.

De keizer gaf een teken en de demonstratie begon. Mouchot voerde elke beweging moeiteloos uit, hij had de situatie in de hand. Toen hij de machine in werking stelde en de spiegels naar de zon draaide, veranderde het enthousiasme van de toeschouwers in een gemompel van nieuwsgierigheid. Het apparaat werd met steeds grotere snelheid, met steeds grotere kracht warm. Het kwik van de thermometer steeg zienderogen.

​

De auteur van De Uitvinder, Miguel Bonnefoy, heeft zich ongetwijfeld de naden uit z'n broek gewerkt om alle mogelijke informatie over Mouchot, een figuur die verdween in de nevelen van de tijd, te verzamelen en helder uit te schrijven in een vlot leesbare biografie. Dit boek behandelt de opkomst en vervolgens de ondergang van een man die briljant was, maar ook net iets te bescheiden. Het resultaat van het doorgedreven onderzoek van de schrijver is fascinerend van begin tot einde.

Een dun, maar heerlijk zomers boek, dat alle menselijk geploeter en gewroet eventjes mooi in het juiste perspectief plaatst.

​

****

Bonnefoy, M. (2023), De Uitvinder, uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam

In Massachusetts was het oogsttijd. De gewassen waren rijp, de beboste heuvels leken wel een verre, langgerekte, vurige zonsondergang in rood en roze, oranje en goud - groter en levendiger dan alles wat ze ooit in Engeland hadden gezien.

'We zijn gezond en sterk,' zei Ned op een dag tegen Daniel Gookin. 'Geef ons eerlijk werk. Laat ons de kost verdienen.'

Vanaf dat moment gingen ze elke weekdag bij het eerste daglicht het huis uit om op de boerderij te gaan werken: tarwe en mais oogsten, en toen dat gedaan was, greppels graven, schuttingen herstellen, schapen en runderen hoeden, hooi op de hooiberg gooien, bomen kappen en brandhout zagen voor de winter. Hun handen raakten vereelt door het werk met zeis en bijl, schoffel en schep. Hun spieren werden harder. Als ze hier wilden overleven, dacht Ned, zouden ze goed in vorm moeten zijn. Dit was een nuttige oefening. En al dat zware werk, van zonsopgang tot zonsondergang, was ook in een ander opzicht goed voor hen: het verdoofde hun heimwee. Als ze zich 's avonds op bed lieten vallen, sliepen ze zo diep dat ze zelfs niet geplaagd werden door dromen van Engeland.

​

Het is 1660. Kolonels Edward Whalley en William Goffe steken vanuit Engeland de Atlantische Oceaan over, op de vlucht en op zoek naar een onderduikadres. Na de staatsgreep door Oliver Cromwell en hun betrokkenheid bij de moord op koning Charles I (het woord regicide betekent letterlijk koningsmoord), worden ze gezocht. In hun thuisland zijn ze alvast bij verstek veroordeeld wegens hoogverraad. 

In Engeland geeft het regicidecomité van de Privy Council aan Richard Nayler de opdracht om alle gevluchte samenzweerders op te sporen. Nayler zal nergens voor terugdeinzen en ervoor zorgen dat vooral Whalley en Goffe hun verdiende loon krijgen. Hij heeft daar bovendien zo z'n eigen redenen voor.

​

Nayler kende hen allemaal van gezicht. Toch vroeg hij alle gevangenen toen ze geboeid aan polsen en enkels vanuit de kelders naar boven werden gebracht, beleefd om hun naam en vinkte die af op zijn lijstje. Van de zeventien man die aan hem werden voorgeleid, hadden veertien het doodvonnis ondertekend dat over de koning was uitgesproken; de andere drie waren rechters geweest tijdens zijn proces. Ze hadden zich overgegeven aan het parlement in afwachting van een koninklijk pardon, en toen ze uit de kelder tevoorschijn kwamen, de een na de ander, na maanden onder de grond zo wit als maden, met hun ogen stijf dichtgeknepen tegen het plotselinge zonlicht, vroegen sommigen die nog steeds niet gewend waren aan hun statusverlies, op hoge toon wat er nu met hen ging gebeuren. 

'Een kort boottochtje,' zei Nayler vriendelijk, en hij gebaarde naar de aanlegsteiger aan de overkant van het voorplein, waar de sloep lag te wachten.

​

Met Regicide schreef Robert Harris een boek met een bijzondere setting. Een deel van dit (deels waargebeurde) verhaal speelt zich af in het 17de-eeuwse Engeland, waar wrede openbare terechtstellingen en heksenjachten nog steeds de orde van de dag uitmaken. De middeleeuwen zijn er nog geen al te verre geschiedenis. Anderzijds doorkruist de lezer samen met de twee vluchtelingen een deel van het Wilde westen, maar dan een nog zeer vroege vorm van het Amerika dat we kennen uit de verhalen over cowboys en indianen. De kolonisten die er leven zijn nog erg Engels, Nederlands, Iers of Schots. De band met het vaderland is voor hen nog steeds reëel en er wordt nog ijverig naar manieren gezocht om te overleven op het 'nieuwe continent'.

Regicide is grotendeels een avonturenboek; het verhaal van twee mannen op de vlucht doorheen een ruw en onontgonnen landschap, op hun hoede voor hun achtervolgers, voor indianen, wilde dieren en verraderlijke situaties. Ze dienen zich te verstoppen in kelders, ruïnes, grotten en op zolders, overgeleverd aan de goede wil van anderen. Zullen ze deze vlucht overleven en hun geliefde familieleden, die achterbleven in het verre thuisland, ooit nog terugzien?

 

Drie dagen lang hield de koorts aan, en hij was zich ervan bewust dat Will hem verzorgde alsof hij een kind was. Op de vierde ochtend werd hij wakker zonder verhoging. Naast hem lag Will te snurken. Hij slaagde erin om op te staan en liep onvast ter been naar de bomen om te plassen. Daarna voelde hij zich een stuk beter - die heerlijke euforie die volgt op een ziekte. Hij pakte zijn kijker en klom voorzichtig de rotsen op. Een melkachtige mist rees op van de vlakte, maar in het licht van de opgaande zon was de zee goed te zien. De vaargeul was leeg. De oorlogsschepen waren verdwenen.

Die middag kregen ze hun eerste welgezinde bezoek in twee maanden. William Jones kwam voorraden brengen: vers brood, kaas, ham, bier en tabak. De Welshman leek bijna verrast dat hij hen nog levend aantrof.

​

****

Harris, R. (2022), Regicide, uitgeverij Cargo / De Bezige Bij, Amsterdam

Nothomb, A. (2003), Plectrude, uitgeverij Manteau /
Standaard Uitgeverij nv en Marijke Arijs, Antwerpen

Op het bureau zeiden ze haar dat ze een advocaat mocht bellen. Ze antwoordde dat dat niet nodig was. In een verhoorkamer vuurde een man een heleboel vragen op haar af, waaronder: 'Waarom hebt u uw man vermoord?'

'De baby in mijn buik had de hik.'

'En verder?'

'Verder niets. Toen heb ik Fabien vermoord.'

'Hebt u hem vermoord omdat de kleine de hik had?'

Ze leek even van haar stuk gebracht en antwoordde toen: 'Nee. Zo simpel ligt het niet. Hoewel, de hik is intussen wel over.'

'Hebt u uw man vermoord om de kleine van de hik af te helpen?'

Ze begon te lachen, wat behoorlijk ongepast was: 'Natuurlijk niet, stel je voor!'

'Waarom hebt u uw man dan vermoord?'

'Om mijn baby te beschermen,' verklaarde ze, doodernstig nu.

'Ach zo, had uw man hem bedreigd?'

'Ja.'

'Dat had u meteen moeten zeggen.'

'Klopt.'

'En waarmee dreigde hij dan?'

'Als het een jongetje was, wilde hij het kind Tanguy noemen en als het een meisje was Joëlle.'

​

Een jonge vrouw vermoordt haar man, omdat hij haar ongeboren kind een alledaagse voornaam wil geven. In de gevangenis bevalt ze van een dochter en pleegt ze zelfmoord. Wat moet er van het kind worden?

Behalve een onmogelijke voornaam torst de kleine Plectrude een loodzware erfenis. Het meisje wordt liefdevol opgenomen door haar tante en ontpopt zich tot de meest beloftevolle danseres van haar generatie. Maar niets in deze wereld komt zomaar vanzelf goed. Plectrude dient zich aan te passen aan anderen, moet haar eigen plekje zien te vinden, haar eigen koppige koers zien te varen. Op de balletschool heerst aneroxia nervosa. En dan zijn er nog de anderen...

 

Plectrude begon zich al gauw een en ander af te vragen. Ze was naar deze school gekomen om danseres te worden, niet om zich alle animo te laten ontnemen, zodat ze alleen nog naar haar bed verlangde. Hier werkte ze onophoudelijk aan haar danstechniek, zonder het gevoel te hebben dat ze danste. Ze was als een schrijver die niet mag schrijven, maar voortdurend grammatica moet leren. Dat is natuurlijk onontbeerlijk, maar alleen met het oog op het schrijven zelf: zonder doel is de grammatica hooguit een steriele code. (...) Nogal wat leerlingen schenen dezelfde twijfels te hebben. Niemand sprak erover, maar je voelde dat steeds meer kinderen ontmoedigd raakten. 

 

Zo'n honderd bladzijden lang schetst Amélie Nothomb een prachtig beeld van een mensenleven, in de stijl van het weergaloze Stoner van John Williams. De vraag waar het verhaal van Plectrude toe zal leiden, houdt de lezer ijverig bezig. Honderd bladzijden zijn uiteraard zo gelezen en de gebeurtenissen volgen elkaar snel op. Maar dan, zo rond bladzijde 120, lijkt de schrijfster het zelf te hebben gehad met haar verhaal. Plots begint zij de zaken wat te overdrijven, wordt grotesk en lichtjes ironisch... Ze lijkt wel een kind dat een mooie tekening maakt, maar na afloop een zwarte viltstift neemt en er kribbeldekrabgewijs als een bezetene overheen gaat om alle eerdere schoonheid uit te wissen. Dat is jammer, want het einde is dermate absurd dat enkel de weg ernaartoe in het geheugen blijft hangen, maar niet de afloop zelf.

 

Het gebeurt wel vaker dat de ergste rampen zich aandienen onder het masker van vriendschap: Plectrude ontmoette Amélie Nothomb en zag in haar de vriendin, de zusterziel waar ze zo naar verlangde. Plectrude vertelde haar verhaal. Amélie luisterde onthutst naar die levensgeschiedenis waar de Atriden een punt aan konden zuigen. Ze vroeg haar of al die aanslagen op haar leven haar geen moordneigingen hadden bezorgd, want het is bekend dat slachtoffers meestal de ergste beulen worden. (...) Plectrude pakte het geweer dat altijd binnen handbereik lag en goed van pas kwam tijdens de besprekingen met haar producers, en joeg Amélie een kogel door de slaap.

'Ik wist zo gauw niet hoe ik haar anders het zwijgen kon opleggen,' legde ze haar man, die een en al begrip was, uit.     

**

Op 13 januari 2018 verscheen er een klein artikel in Het Laatste Nieuws. De kop luidde: 'Bejaarde vrouw zit dagenlang bij levenloze lichaam van zus'. De inleiding bij het artikel gaat als volgt:

​

In een woning in de Stationsstraat in Olen werd donderdag het levenloze lichaam van de 81-jarige Maria Boeckx gevonden. Haar drie jaar oudere zus, Emilienne of 'Jenneke' woont er samen met haar, maar is bedlegerig en niet mobiel genoeg om een ambulance te verwittigen. Het lichaam van Maria lag er vermoedelijk al een drietal dagen.

​

In Crossroads probeert Walter Van den Broeck het verhaal achter de situatie van de twee bejaarde zussen te schetsen, maar hij doet meer dan dat. Hij biedt een overzicht van de bloeiperiode van de volkscafé's aan Olen-statie.

Toen Jos Boeckx van café In de Kroon in 1940 verongelukte, liet hij een vrouw en drie kinderen na. Moeder Irma bleef niet bij de pakken zitten. 'Van trouwen komt hier niets in huis!' waarschuwde ze. Na schooltijd ging Gust uit werken, Jen hielp in het café en Maria mocht voor kleuterleidster studeren. De inkomsten gingen naar Irma. Beide zussen bleven hun hele leven ongetrouwd, hoewel de aanbidders stonden aan te schuiven. De hardnekkigste was Jos, die een vaste stek had aan de toog, dicht bij Jen.

​

Al jaren was Jos V. verliefd op Jen. Hij was niet de enige maar wel de hardnekkigste. Hij vroeg haar zowat elke week een paar keer fluisterend ten huwelijk, ving helaas voor hem elke keer fluisterend bot, maar hij gaf niet op. Hij was groot en sterk, werkte op tfabriek, had een vast loon en wonde in de cité. Hij was een man van weinig woorden, zei alleen iets als hij werd aangesproken, en glimlachte daarbij een gouden tand bloot. Maar tot een gesprek liet hij het nooit komen. Daarvoor was hij niet gekomen. Hij moet zichzelf ook als een soort bodyguard van Jen hebben beschouwd. Om het half uur bestelde hij een nieuw glas bier en stak een sigaret in zijn mond, die Jen met een lucifer aanstak. Hij greep haar dan bij de pols en leidde het vlammetje zo langzaam mogelijk naar zijn sigaret. Zo eigende hij zich telkens de gelegenheid toe haar zo dicht mogelijk te naderen. Het had zelfs iets van een copulatie.

​

Iedereen weet dat ik al eens graag een boek van Van den Broeck lees. Zijn boeken zijn goed geschreven, voor mij herkenbaar (want meestal over de buurt waar ik zelf woon) en nostalgisch (want over een volkse sfeer die samen met m'n eigen jeugd voorgoed verdwenen lijkt). Crossroads is niet het grote meesterwerk uit Walter Van den Broecks oeuvre. Daar is het te vluchtig en te beknopt voor, maar het resultaat zorgt wel voor enkele leuke en boeiende uren leesplezier. Meer hoeft dat soms niet te zijn.

​

***

Van den Broeck, W. (2021), Crossroads, uitgeverij Vrijdag, Antwerpen

Nora zat iedere middag aan Nols bed zonder iets te zeggen en zonder hem aan te raken. In de stille duisternis waren ze aanwezig en tegelijk afwezig, maar in ieder geval waren ze samen. Haar ogen wenden aan de duisternis. Ze zag Nol haarscherp liggen en keek recht in zijn oog.

Ze keek geïnteresseerd hoe de verpleegster het verband wisselde en de wond schoonmaakte. Ze hield van de structuur van het gaas en de geur van het ontsmettingsmiddel. Ze hield van de witte lakens die iedere dag werden ververst en het witte uniform van de verpleegster. Zo wit als het tafellaken van Hermine dat ze op een mooie zomerdag over de tafel uitspreidde en gladstreek. De glazen fles met een korenbloem erin. Het leven kon zo eenvoudig zijn.

Edmond wisselde Nora af, zodat ze met Hermine kon praten. Zelfs beneden spraken ze op gedempte toon.

'Ik wil je bedanken,' zei Hermine vaak.

'Je hoeft me niet te bedanken,' antwoordde Nora, 'ik doe het ook voor mezelf.'

'Dan is het liefde.'

De oorlog drong dagelijks via de krant hun leven binnen. Soldaten aan het west- en oostfront vielen met tienduizenden tegelijk.

'Het maakt het leed iets draaglijker,' zei Floor.

​

Kindsoldaat is een epos over twee voorname Nederlandse families op de grens met Duitsland. Tegen de achtergrond van oorlogen en grote maatschappelijke veranderingen houden zij vast aan de oude wereldorde. Familiekasteel Metternich heeft een Limburgse en een Pruisische poort. Eind 19de eeuw wordt daar de tweeling Nol en Max geboren, die hun jeugd doorbrengen met hun buurmeisje Nora. Wanneer, aan het begin van de Eerste Wereldoorlog, de achttienjarige broers ieder het kasteel via een andere poort verlaten, komen ze aan weerszijden van de geschiedenis terecht. De gevolgen van hun keuzes zullen het lot van de volgende generaties bepalen. Zo zal de tweeling altijd een beslissende rol blijven spelen in het moeizame huwelijk van Nora.

 

Op 24 december ging de bel. De verpleegster riep dat er een nazi voor de deur stond. Het noodplan werd uitgevoerd, maar omdat Elsie aan het werk was, moest Nora nadat Ada was verstopt met Fransje op de arm naar buiten komen.

De man in uniform stond beneden aan de trap, doodsbang om besmet te worden. In zijn hand had hij een grote bos rode rozen. Hij legde de bloemen op de onderste trede en riep op afstand: 'Ze zijn van Max!'

Nora daalde de buitentrap af en pakte de rozen op. Ze hoopte van godganser harte dat niemand het had gezien.

Ada zette de bloemen later met handen trillend van angst in een grote vaas. Het waren prachtige rozen, daar waren ze het allemaal over eens.

​

Ik ging in de bibliotheek bewust op zoek naar dit boek, nadat ik er op tv (klankman) Pascal Braeckman een passage uit had horen voorlezen in het literaire programma Winteruur. In Kindsoldaat beschrijft Oscar Van den Boogaard uitgebreid hoe hij een zoon zou zijn van de Nederlandse prins Bernhard en bijgevolg dus een halfbroer van prinses Beatrix. Hij zegt het niet letterlijk - zijn personage heet in het lijvige boek uiteindelijk Maxwell en komt er pas in de allerlaatste bladzijden aan te pas - maar in de Nederlandse media is er bij de publicatie van deze roman heel wat om te doen geweest. 

Het boek is dus een familie­kroniek, uitgesmeerd over een 580 bladzijden, deels gebaseerd op feiten, maar ook deels verzonnen. Van den Boogaard vernam het nieuws over zijn biologische vader voor het eerst van zijn moeder toen hij 14 was, nadat zij samen een concert hadden bijgewoond waar ook prins Bernhard aanwezig was geweest. Midden jaren 50 was de schrijver z'n moeder in contact gekomen met de koninklijke familie. Zij was in die tijd aan alcohol verslaafd geweest.

​

Ondanks het veelbelovende karakter van de korte beschrijvingen van het boek, bleef ik al lezend telkens toch op mijn honger zitten. Kindsoldaat is een dik boek, maar vooral ook een traag boek. De schrijver ontrafelt zorgvuldig de verschillende generaties die zijn stamboom bevolkten, maar ondanks de veelbelovende settings gebeurt er vrij weinig of beschrijft Van den Boogaard de gebeurtenissen op een vrij droge, ietwat saaie manier. Erg sympathiek zijn de personages ook al niet. De vrouwen zijn neurotisch, de mannen lijken onbeschaamd achter hun geslachtsdeel aan te lopen. Een centraal thema of een prangend probleem lijkt wat te ontbreken., waardoor het hele verhaal ook weinig spannend is.

Kort samengevat: ik heb mezelf doorheen dit boek geworsteld. Dat heeft me zo'n zes weken gekost. Op zich heb ik daar geen spijt van, want het verhaal was best wel onderhoudend, maar de 'beloning' voor al dat leeswerk bleef toch wat uit.

​

​

**

Van den Boogaard, O. (2018), Kindsoldaat, uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam

Vladimir knikte. Zijn uitdrukking veranderde en de kwaadheid verdween. Hij vergat alweer wat hem zo van streek had gemaakt. De verbinding, waar die zich ook in zijn hersens bevond, was afgestorven en zou misschien wel nooit meer tot leven komen. Het zelfbewustzijn dat even de kop had opgestoken was verdwenen. Hij bleef rustig zitten en keek naar Sjeremetev, die aan het werk was. (...) Het was nu bijna zes jaar geleden dat professor Kalin, de vermaarde neuroloog, hem had gevraagd Vladimirs persoonlijke verzorger te worden. Dat was kort na Vladimirs aankondiging geweest dat hij zou aftreden als president. In die tijd was het voor zijn naaste medewerkers duidelijk hoe hij eraan toe was, maar het ging nog wel zo goed met hem dat hij zich met een strak draaiboek waarop hij zorgvuldig werd voorbereid staande kon houden tijdens bijeenkomsten. Zijn opvolger, Gennadi Sverkov, had hem zelfs zo nu en dan laten optrommelen om te proberen iets van de magie van de oude tovenaar te laten afstralen op zijn eigen regering, die steeds meer van haar glans verloor.

​

De ooit zo machtige en berekenende Vladimir P. is aan het dementeren, omringd door een schaar aan bedienden, maar verder grotendeels vergeten. Hij slijt zijn dagen met denkbeeldige, grimmige gesprekken met voormalige vrienden, vijanden en alles daartussenin. Ondertussen benut het personeel elke mogelijke kans om geld achterover te drukken uit de schijnbaar onuitputtelijke reserves van hun werkgever. Zijn integere verpleger is de enige die hem blijft zien als een zorgbehoevende patiënt. Sjeremetev is de laatste eerlijke man in de datsja, tot zelfs hij uiteindelijk gedwongen wordt om te kiezen tussen stelen of bestolen worden.

​

Toen we de Georgiërs ervan langs gaven,' zei Vladimir opeens tegen Artoer, 'gedroeg president Bush zich als een klein kind. Die man was een idioot. Zodra ik hem ontmoette wist ik dat ik hem om mijn vinger kon winden. Hij zei dat hij in mijn ziel kon kijken. Wat een tovenaar! Een man die kan zien wat er helemaal niet is. Die Amerikanen geven zichzelf zo'n man als president en dan hebben ze het lef om mij verwijten te maken als het niet gaat zoals zij willen! Nou, laten we niet vergeten wat ze Michael Sergejevitsj hebben beloofd, en Boris Nikolajevitsj, en mij persoonlijk - e, die beloften zijn ze allemaal niet nagekomen. Is het soms niet zo? Dat weet iedereen!' Hij glimlachte sluw. 'Als jullie dat spelletje willen spelen, jongens, let dan maar op hoe ik het jullie betaald zet! Heb ik gelijk of niet? Dàt had die idioot van een Bush moeten zien als hij zulke goede ogen had.'

Hij keek om zich heen, naar de bomen die om het meer heen stonden.

'Zitten er beren in dit bos?'

'Ik betwijfel het, Vladimir Vladimirovitsj,' zei Sjeremetev.

'Ga ik vandaag jagen? Waar is het geweer?'

'Niet vandaag.'

​

De aftakeling van Vladimir P. is een intrigerend boek, waarbij de hele context van de aftakelende ex-president slechts de achtergrond vormt voor vele kleinere intriges. Alle personeelsleden die in de datsja werken, hebben zo hun eigen problemen om mee af te reken of hun eigen redenen om daar te zijn. Wanneer een jonge neef van de integere, eerlijke Sjeremetev, de zoon van zijn broer, een politiek pamflet neerpent en vervolgens wordt opgepakt, voelt hij zich moreel verplicht om bij te dragen aan zijn spoedige vrijlating. De vraag is wat hij vanuit de datsja zoal kan doen om de zaken vooruit te helpen. Dat hij dagelijks zeer nauw omgaat met de voormalige president, is uiteraard een goed vertrekpunt.

​

Michael Honig schreef een boek dat, ondanks een beperkt aantal personages en een eentonige omgeving, geen seconde verveelt. De nodige morele vraagstukken zijn ook nooit ver weg: wat is een goed excuus om te doen wat men eerder als 'moreel fout' beschouwde? Wanneer verliest een vooraanstaande figuur zijn belang en wordt hij slechts een onbeduidend man? De aftakeling van Vladimir P. is een fascinerend boek. Bij momenten vreesde ik dat het zelfs net iets te luchtig of te kluchtig dreigde te worden, maar uiteindelijk wist de schrijver altijd de juiste balans te vinden tussen ernstig en verteerbaar

****

Honig, M. (2016), De aftakeling van Vladimir P., uitgeverij Atlas Contact, Antwerpen/Amsterdam

Ritter, J. (2022), De grootse godvergeten glorie van alles, uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam

'Vroeger was er minder van alles,' zeg ik dan tegen die mensen die je hele levensverhaal willen horen. Dat snoert ze snel de mond. En het is waar, trouwens. Er was minder tv, er waren minder kruidenmixen, minder kleurrijke kleuren en, ja, alles kostte minder. Wat zijn afgezien daarvan de grote veranderingen? 'Als je meer rotzooi aan het Verleden toevoegt, dan krijg je de Toekomst,' dat zeg ik tegen ze.

​

Ik was al jaren fan van Josh Ritter, lang voor ik ook maar één boek van 'm had gelezen. Dat komt doordat de man ook, en vooral, een uitstekende songschrijver en zanger/muzikant is. Uit de zes of zeven cd's die ik van 'm ken, heb ik begrepen dat hij vooral graag zijn geboortestreek Idaho bezingt en dat is in deze roman niet anders. De Noord-Amerikaanse provincie waarover Ritter schrijft werd oorspronkelijk bevolkt door indianenstammen. Idaho was een van de laatste gebieden van de Verenigde Staten die door Europeanen werd verkend. Oorspronkelijk verwierf het gebied bekendheid omwille van zijn bonthandel en heel wat mogelijkheden voor goudzoekers, maar Ritter hangt zijn verhaal op aan nog een andere bedrijvigheid. Zijn roman speelt zich af in en rond het kleine houthakkersdorp Cordelia. Daar blikt de negenennegentigjarige Weldon terug op zijn leven en het ambacht dat zijn familie al enkele generaties uitoefende, de houtkap.

​

Mijn vader vertelde dat de toppers, mannen die zonder angst waren geboren, honderden meters de lucht in klommen, onderweg takken afhakten, de kroon van de dennenbomen zaagden en katrollen bevestigden aan wat er nog over was, om de stammen naar de laadplek te kunnen slepen. Hij lachte terwijl hij me verhalen vertelde over houthakkers die in de bossen zo rijk waren geworden dat ze aan het eind van het seizoen een privétrein lieten komen om hen naar de rumoerige, wervelende magie van The Lights te brengen, waar je ondergrondse kroegen zo lang als hele huizenblokken had. 'Ze waren zo lang,' zei hij, 'dat de mannen allemaal opbraken in groepjes, op basis van de landen waar ze vandaan kwamen, en dat je als je langs de bar liep het gevoel kreeg dat je door die landen zelf heen trok.'

​

Vanaf het moment dat de nog piepjonge Weldon een voet in de bossen van Cordelia zette, droomde hij ervan om zich bij de rumoerige gelederen van zijn voorouders aan te sluiten in hun epische avonturen vol zwaaiende bijlen, sneeuwlawines en woest kolkende rivieren. Maar aan het begin van de twintigste eeuw dreigt het ambacht van de houthakkers stilaan te verdwijnen. Wanneer de jonge Weldon een flink stuk woud, het zogenaamde Verloren Perceel, van zijn vader erft, is het aan hem om de lap grond uit handen te houden van duistere figuren als de legendarische Linden Laughlin, die er maar al te graag de bomen zouden willen omleggen om er flink aan te verdienen. De jonge knaap dient dus als de bliksem een echte man te worden, die zich kan meten met échte giganten.

​

Linden Laughlin kon met zijn laarzen met spijkerzolen tegen het plafond trappen. Hij was twee meter tien en had drie rijen tanden en kiezen. Hij kon dwars door de steel van een hakbijl heen bijten. Niet dat hij ooit een hakbijl gebruikte. De bijl van Linden Laughlin kon helemaal zelfstandig bomen omhakken. Op een keer was iemand ergens boomstammen aan het verslepen en die kwamen dusdanig in de modder vast te zitten dat twee ossenkoppels ze nog niet los konden trekken. Linden Laughlin kwam langs, wierp één blik op die boomstammen en begon ernaartoe te lopen. Met elke stap die hij zette werden die stammen steeds een stukje kleiner, tot ze toen hij er eindelijk vlakbij was zo klein waren geworden dat hij ze gewoon optilde, onder zijn arm nam en naar de zaagmolen droeg. (...) Iedereen was het erover eens dat Linden Laughlin de beste houthakker was die er ooit had geleefd. Wat hij ook was, leeftijdsloos, sterfeloos, tot mijn pure ongeloof stond hij daar op een ochtend toen ik dertien was in onze winkel in Cordelia. Hoe ik wist dat het Linden Laughlin was die daar stond? Het had onmogelijk iemand anders kunnen zijn. Jezus Christus op een cracker, wat was dat een gigantische gozer.

​

De grootse godvergeten glorie van alles heeft alles wat een goed boek in zich moet hebben. Eerst en vooral is het een fantastisch avonturenverhaal, uit de oude traditie waarbij ik dan denk aan schrijvers als Jules Verne, Jonathan Swift of Herman Melville. Door z'n Amerikaanse achtergrond deed Ritters roman me nog het meest denken aan Butcher's Crossing van John Williams, ook al zo'n prachtig boek. Daarbovenop is het ook een prachtig coming-of-age-verhaal, waarbij de kinderlijke verwondering van de jonge Weldon plaats moet maken voor een realistische kijk op de zaken, en vervolgens nog eens voor een diepgeworteld cynisme. Josh Ritter, zoals ik al zei in de eerste plaats een songschrijver, geniet van het vormen van prachtige zinnen. Ook in de Nederlandse vertaling blijven zijn doordachte zinsconstructies overeind. Het is even wennen, want aanvankelijk dien je als lezer dan ook de nodige moeite te doen om jezelf door deze zinnen heen te werken, maar eens je het tempo hebt gevonden is dat een waar genot. Dit boek heeft mijn vakantiedagen naar een hoger niveau getild en ik ga 's mans nieuwste cd meteen ook maar eens aankopen.

​

*****

"De avond is ongemak" van Marieke Lucas Rijneveld is een van de zes overgebleven romans voor de International Man Booker Prize 2020. Dat heeft de jury van de prestigieuze internationale prijs bekendgemaakt. Een Nederlandse roman op de shortlist: dat is nog nooit eerder gebeurd.

VRT NWS - 2 april 2020

Obbe laat Tiesje, mijn hamster, in het glas water vallen, zet zijn hand op de bovenkant en begint het dan langzaam heen en weer te bewegen. Ik moet lachen, het ziet er grappig uit. Alles waar je een rekensom van kunt maken, heeft een geruststellende uitkomst: ik gok op een minuut voordat hij weer adem nodig heeft. De hamster beweegt steeds sneller van de ene naar de andere kant van het glas, zijn ogen beginnen uit te puilen, zijn pootjes trappelen wild in het rond. Het duurt maar een paar seconden voordat hij blijft drijven als de grijze luchtbel in een waterpas. Niemand zegt iets. Dan begint Hanna te huilen, met flinke uithalen. Meteen klinken er voetstappen op de trap. Geschrokken zet Obbe het glas gauw achter zijn legokasteel, waar de vijand een wapenstilstand houdt. 

​

De avond is ongemak is het verhaal van een strenggelovig gezin dat wordt getroffen door de dood van een kind. Door de ogen van Jas, die zich ergens tussen de kindertijd en de volwassen wereld bevindt, maken we mee hoe de familieleden omgaan met het verlies. Vader en moeder zijn verlamd door verdriet. Ze zien niet hoe, door hun eigen mentale afwezigheid, hun drie overgebleven kinderen langzaam ontsporen.

​

Niemand kent mijn hart. Het zit diep verborgen achter jas, huid en ribben. In moeders buik is mijn hart negen maanden belangrijk geweest, maar eenmaal uit de buik maakt niemand zich er meer druk om of het wel genoeg slagen per minuut maakt, schrikt niemand op wanneer het even stilvalt of zo snel begint te kloppen dat er wel sprake moet zijn van angst of van spanning. Ik moet beneden mijn spaarpot op de keukentafel zetten. Het is een porseleinen koe met een gleuf in zijn rug. Bij zijn schijtgat zit een plastic dop om het geld eruit te halen. Er zit ducttape overheen zodat ik twee handelingen moet uitvoeren voordat ik mijn geld uitgeef aan rommel. 'Door jouw zonden houdt Hij zich verborgen en wil Hij je niet meer horen,' zegt moeder. Ze steekt een klauwhamer naar me uit, het handvat voelt warm aan, ze moet me ermee opgewacht hebben. Ik probeer niet te denken aan de discman die ik graag wil hebben. Het verlies van vader en moeder is veel erger: voor een nieuwe zoon kan niet gespaard worden.

​

Het spreekt voor zich dat de debuutroman van deze veelbelovende Nederlandse auteur (m/v), Marieke Lukas Rijneveld, niet op mijn leeslijst mocht ontbreken. De avond is ongemak blijkt inderdaad een schitterend boek. In een tv-interview zag ik haar/hem uitgebreid uitleggen, bijgestaan de Vlaamse collega Lize Spit, dat niet alles wat iemand neerpent autobiografisch is, dat feiten en fictie meestal door elkaar heen lopen. Toch kan men mij niet wijsmaken dat de auteur (m/v) de meeste zaken in dit boek niet persoonlijk heeft doorgemaakt. Wat beschreven wordt, is simpelweg té levensecht.

​

Vooraf ging ik ervanuit dat ik mijn recensie over De avond is ongemak bij de boeken voor volwassenen zou neerzetten, maar tijdens het lezen begon ik toch te twijfelen. Het begon mij te dagen dat Marieke Lucas Rijneveld haarscherp de gedachten van een opgroeiende puber onder woorden heeft weten te brengen. Anderzijds is dit boek dan vooral geschikt voor jonge lezers die best al wel tegen een stootje kunnen. Voor de meeste tieners zal het toch nog iets te heftig of confronterend zijn. Vandaar, toch maar voor de zekerheid bij de boeken voor volwassenen neergezet dan, maar het was een twijfelgeval.

​

*****

Rijneveld, M. L. (2018), De avond is ongemak, Uitgeverij Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen

(...) zoals een ziek kind hangerig werd, zo leunde jij ook lusteloos tegen me aan terwijl ik bij je op bed zat tussen je knuffels met mijn rug tegen de muur en je voorlas uit 'Lieve Jongens' van Gerard Reve, ik was inmiddels bezig om je geheel te verzieken, zelfs met bepaalde lectuur wilde ik je mijn armen in jagen, ook al was je nu koortsig en wist ik dat je alleen maar naar die van mijn zoon verlangde die nu in het zwembad lag met zijn vrienden en alleen gisteren een halfuurtje was langsgekomen met een fruitmand die onaangeroerd op je nachtkastje stond en waar achter de appels de doodliefhebbers zich alweer hadden verscholen en mij op de voet volgden, (...) en ik zag steeds vaker dat mijn zoon zijn kettinkje met het halve hartje niet meer omhad, dan lag dat op het plankje in de badkamer, en ik had het deze morgen stiekem zelf omgedaan, ik voelde het koude zilver tegen mijn huid en begreep toen pas waarom jullie lustelingen dit wilden dragen, het gaf hoop om een stukje van andermans hart mee te dragen, om een deel van de ander te zijn omdat er al zoveel van jezelf was, en het stond me prachtig,

​

Waar De avond is ongemak nog prima leesvoer zou kunnen zijn voor jongeren vanaf ongeveer 16 jaar, ben ik daar wat Mijn lieve gunsteling betreft al veel minder zeker van. Dit keer was er geen twijfel mogelijk.

Deze roman biedt het relaas van een negenenveertigjarige veearts die verliefd wordt op een veertienjarige boerenmeisje. De man hield er als kind een incestueuze relatie op na met zijn moeder, een relatie die hem zijn puberteitsjaren kostte. Het meisje leeft in haar eigen droomwereld. Haar seksualiteit begint te ontluiken en liever nog dan een meisje zou ze een jongen willen zijn.

De informatie die Marieke Lucas Rijneveld over de boerendochter prijsgeeft, lijkt - net als in haar (zijn) debuutroman - aan een eigen biografische achtergrond ontleend. Als lezer kan je jezelf niet van de indruk ontdoen dat beide romans voor 99% op feiten gebaseerd werden, maar welke elementen er dan precies als fictie nog aan werden toegevoegd, daar heeft de lezer het raden naar.

​

(...) zo was je een verwoede neuspeuteraar, ja, een megalomane neuspeuteraar, vooral als je je gespannen voelde of als je ergens lang over moest nadenken of niet de juiste woorden vond, dan duwde je je pink diep naar binnen en begon te graven, net zo lang tot je vond wat je zocht, al deed je het nooit waar iemand bij was, op je pa en je broer na, en toch had ik je een keer betrapt in de achterbak van de Fiat, toen je dacht dat ik sliep, daar had ik je hand vastgegrepen en je pink liefdevol tussen mijn lippen genomen, ik had het geelgroene neusslijm van je vinger gekloven en je zei met een gewichtige stem: 'Nu zitten al mijn gedachten in jou'. Ik zei dat ze bij mij veilig waren, dat ik ze met mijn leven zou bewaken, ik zei dat je mij moest opeten om ze terug te krijgen, (...)

​

Hoewel het verhaal niet moeilijk te begrijpen valt, weet Mijn lieve gunsteling te beklijven door de nauwgezette sfeerschepping waarmee Rijneveld het verhaal stoffeert. Soms gaat de auteur (m/v) daarin ook wel wat te ver en boomt hij/zij door over details waarvan je jezelf als lezer wel eens afvraagt wat je er aan hebt.

Wat ook best frustrerend is, en dat merk je aan beide fragmenten hierboven, is dat Rijneveld nog amper punten achter haar (zijn) zinnen zet, maar alle zinnen aan elkaar rijgt door middel van komma's. Het ontneemt de lezer het recht op adempauzes, hier en daar toch wel broodnodig. Voor je het weet heb je Mijn lieve gunsteling daardoor wel uitgelezen, maar dien je jezelf achteraf nog heel wat vragen te stellen.

Net zoals in Ted van Lieshouts 'Mijn meneer' (zie elders op deze blog) vraag je jezelf af in hoeverre pedofiele handelingen al dan niet vergoelijkt (kunnen) worden, zowel vanuit het perspectief van de 'dader' als van het 'slachtoffer', hier bewust tussen aanhalingstekens geplaatst.

Stof tot nadenken biedt dit boek in ieder geval genoeg. Het lezen was een dolle rit waarvan ik achteraf nog even moest bekomen.

****

Rijneveld, M. L. (2020), Mijn lieve gunsteling, Uitgeverij Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen

Mijn oog viel op een kleine foto met gekartelde rand. Een vrouw in bikini. Ze stond tot haar enkels in zee, het water was kalm, er waren nauwelijks golven. Ze had een wespentaille, een lange, slanke hals, een blank, ovaal gezicht dat in verhouding met haar tengere lichaam eerder vlezig en zacht leek, een sensuele mond, een vrij grote neus, lachende ogen. In haar donkere haar droeg ze een hoofddoekje, geen bandana, meer een zelfgeknoopte tulband, zoals de vrouw op de 'We can do it!'-poster die vroeger een tijdje op de deur van mijn slaapkamer hing.

​

Julia is een jonge kunstenares met veel talent en weinig inkomsten. Om wat bij te verdienen verkoopt ze op de rommelmarkt zelfgemaakte, makkelijk te fabriceren schilderijtjes. Op een dag vindt ze in een doos twee oude foto's van een mysterieuze vrouw. De vondst zet haar er toe aan om eens aan een serie serieuzere kunstwerken te beginnen, maar een man kaapt de rest van de doos met oude foto's voor haar neus weg. Die man is Branco, een oudere man zonder talent, maar met best wel wat inkomsten. Hij heeft al zijn ambities tot het kunstenaarschap opgeborgen en leeft van de verkoop van zijn vondsten aan rijke verzamelaars. De doos met foto's die hij in een impulsieve opwelling koopt, zet hem echter aan tot het schrijven van een roman over de mysterieuze vrouw die op de foto's te zien is. Maar de doos is niet meer compleet, want een jongedame kocht twee foto's. Misschien waren dat net de belangrijkste foto's uit de hele partij.

​

Ik rekende mijn koffie af en dwaalde over de Feira (da Ladra, de rommelmarkt in Lissabon), zonder iets van de koopwaar te zien, zonder überhaupt iets te zien. Ondertussen schoten allerlei scenario's door mijn hoofd, het ene nog dramatischer dan het andere. Als vanzelf belandde ik opnieuw bij de handelaar van wie ik de foto's had gekocht. Ik moet hem beangstigend hebben aangestaard, want toen ik me weer bewust werd van mijn omgeving, keek hij me ronduit verontrust aan. Die jonge griet, dacht ik, zij had ook twee foto's in haar bezit. Was het aannemelijk dat juist in die twee foto's de verklaring lag voor het abrupte einde van de fotoserie? Waarschijnlijk niet, maar het leek meer dan ooit essentieel dat ik ze in mijn bezit kreeg. Ik deed een poging om geruststellend te glimlachen. De handelaar grijnsde ongemakkelijk terug.

​

Branco & Julia is een dun, maar meeslepend boek dat leest als een trein. Meer nog dan over de speurtocht naar de mysterieuze vrouw op de foto's, gaat deze roman over twee creatieve zielen die elkaar zoeken, vinden en inspireren. De hoofdstukken worden afwisselend verteld door hem of haar. 'Addertje onder het gras' is de tweede man in dit verhaal. Met Valério, de tekenleraar voor wiens leerlingen ze regelmatig poseert, heeft Julia een vrij losse, op seks gebaseerde affaire. Maar Valério werpt zich gaandeweg steeds meer op als haar manager, moedigt Julia aan en probeert haar een kans tot exposeren te bieden. Ook gaat hij achter 'de man met de rest van de doos' aan. Hoe deze drie personages zich tot elkaar gaan verhouden, vormt eigenlijk de kern van deze roman. De schrijver toont hen vanuit verschillende invalshoeken en werkt subtiel naar een geraffineerde plot toe. Meer mag ik daar uiteraard niet over vertellen, maar ik heb onverwacht genoten van dit op goed geluk opgepikte boekje. Het was in de eerste plaats de cover die mij Branco & Julia deed opmerken, maar de tekst deed de rest.

Zelf heb ik ook wel iets met oude foto's, vintage rommelmarkten en het maken van portretschilderijen, dus laat ons zeggen dat ik toevallig binnen de doelgroep paste en dat dit een heerlijke vaststelling was. Heerlijke vakantielectuur om mee op vakantie te nemen naar een zuiders land.

​

****

van den Bemd, G.J. (2022), Branco & Julia, uitgeverij Manteau/Standaard uitgeverij nv, Antwerpen

Het heeft een tijdje geduurd voor ik deze recensie hier neerschreef. Dat komt doordat ik kostbare tijd heb verspild aan twee boeken die ik niet heb uitgelezen: 'De verboden tuin' van Wessel te Gussinklo (aan de volgende drie delen wil ik niet eens beginnen) en 'Vlieg weg, vlieg weg' van Paulus Hochgatterer. Mogelijk ligt het aan mij, maar dit zijn twee boeken die kant noch wal raken. Gelukkig had ik ook nog De erfenis van Solomon Farthing op de leesstapel liggen, en dat boek deed 't hem wél.

​

Een oud-militair sterft helemaal alleen, zonder familieleden om zich heen, in een rusthuis in Edinburgh. Een testament liet hij niet achter, maar ingenaaid in zijn begrafeniskostuum wordt op de valreep maar liefst vijftigduizend pond gevonden. Erfenisjager Solomon Farthing wordt getipt over deze onverwachte schat. Hij gaat op zoek naar een nog levend familielid van de man. Tijdens zijn onderzoek ontdekt hij zaken die teruggaan tot 1918, naar een groep ingelegerde soldaten, een paar weken voor de wapenstilstand. Bovendien, en dat is pas echt vreemd, blijkt ook Farthings eigen grootvader een rol te spelen in het mysterieuze verhaal.

​

Door het kralengordijn kwam Solomon in wat destijds het kantoor van zijn grootvader was geweest: een kamertje achter de winkel met net genoeg ruimte voor een bureau en een draaistoel. En een kluis. Het kantoor was kleiner dan in Solomons herinnering. Hij voelde zich als een reus, alsof hij elk moment iets van de muur zou stoten. De stoel van zijn grootvader schoot opzij toen Solomon erop ging zitten, als een dronkenlap die onvast op zijn benen stond. Net als Solomon op zijn oude dag. Hij haalde wat nog restte van zijn huidige cliënt uit zijn borstzak en legde het op het bureau: een lommerdbriefje met daarop het nummer 125. Zijn enige werkkapitaal. Uit niets bleek dat het lommerdbriefje dat door het zorgpersoneel in de kamer van Thomas Methven was gevonden, afkomstig was uit het pandjeshuis van Godfrey Farthing. Maar het kon geen kwaad het na te trekken. Erfjagers stuitten regelmatig op een dood spoor, maar Solomon wist uit ervaring dat stambomen nooit doodliepen, dat er altijd een andere tak was om te verkennen.

​

Afwisselend voert Mary Paulson-Ellis haar lezers mee naar 1918 en de moderne tijd, 2016. Af en toe wordt er ook al eens teruggekeerd naar een jaartal dat daar tussenin ligt, zodat de lezer nét iets meer komt te weten dan Solomon Farthing zelf. Aan de basis van het verhaal liggen de onderlinge verhoudingen tussen tien soldaten die de laatste weken van de Eerste Wereldoorlog moeten zien te overleven in een leegstaande boerderij, waar nog enkele kippen en heel wat afgevallen walnoten gegeten kunnen worden. In afwachting van wat actie passeren de jongens hun tijd door te gokken. Dat nemen ze zeer ernstig. Aan de kleine prulletjes die ze tijdens hun gokavonden inzetten, wordt meer waarde gehecht dan normaal zou zijn.

​

Sinds zijn deelname had tweede luitenant Ralph Svenson niet teleurgesteld met zijn inzet. Geen penny's maar shillings. Geen stukjes touw maar laarzenveters. Hij had zelfs een keer een bouillonblokje ingezet. Het was gewonnen door Flint, die het met niemand had willen delen. Alleen James Hawes, de tijdelijke sergeant, weigerde nog steeds om mee te doen. 'Het is niet mijn soort vermaak, sir.' Het was al de tweede week dat hij niet meedeed, en dat stoorde Ralph. Hij ging voor Hawes staan, met zijn laarzen in de modder, zijn haar uit zijn gezicht gestreken, zijn duimen achter zijn riem gehaakt.

​

Het gebeurt zelden dat ik na afloop van een boek terug vanaf de eerste bladzijden wil herbeginnen, maar in dit geval dus wel. Ik heb mezelf er van kunnen weerhouden om het hele boek twee keer na elkaar te lezen, maar de eerste hoofdstukken moesten er nog eens opnieuw aan geloven. Dat komt omdat het een tijdje duurt voor je als lezer de verschillende personages helemaal kan vatten. Mocht ik ooit eens aan een tweede lezing beginnen, dan zou ik vooraf op Google Afbeeldingen een aantal portretfoto's opzoeken die min of meer aan de beschrijving van de verschillende personages voldoen, deze afdrukken en als bladwijzer mee doorheen het boek nemen. Het is maar een leestip voor wie nog aan De erfenis van Solomon Farthing wil beginnen.

 

Ik las op de achterflap dat dit Paulson-Ellis' tweede roman is, dus ik haast me naar de bib om te checken of ook haar debuutroman, 'The Other Mrs. Walker', beschikbaar is.

​

****

Paulson-Ellis, M. (2019), De erfenis van Solomon Farthing, The House of Books/Overamstel uitgevers bv.

Het was een periode waarin de goede ideeën elkaar in sneltempo opvolgden, en mijn moeder zag het als haar taak om ze allemaal te verwezenlijken. We konden haar nog net tegenhouden of ze had zich ingeschreven voor een studie geneeskunde. Het geld rolde en mijn moeder rende er achteraan. Mijn moeder hoefde niet naar de kermis die elk jaar op het stationsplein stond. Het leven zelf was voor haar één dolle attractie. Voor elke nieuwe dag stak ze haar armen hoog in de lucht. (...) De hele weg naar het dijkhuis maakte ze ons warm voor haar nieuwe dromen. Wie had de wereld nodig als je ook blootsvoets kon leven van de vruchten op het land? De vraag van Jane wie haar de lening had gegeven om dat huis te kunnen kopen wimpelde ze weg. Wie binnen de grenzen van het mogelijke dacht, eindigde in een rijtjeshuis met een rechthoek gras.

​

Een goudkleurige Volvo hobbelt over een doodlopende weg, gevolgd door een immense stofwolk. Achter het stuur zit een druk pratende vrouw onder een strooien hoed. Op de achterbank, onder al even indrukwekkende hoofddeksels, zitten haar drie oudste dochters. Het hoofd van de jongste, de tienjarige Antonia, steekt uit het passagiersraampje. Haar korte haren wapperen in de wind terwijl ze Pluto binnenrijden, want zo noemen haar zussen het stuk platteland waar hun moeder in een van haar vele opwellingen een scheef dijkhuis heeft gekocht. Antonia zal er de zomer van haar leven beleven.

​

Pluto beschrijft haarfijn hoe de manische Josepha, afgekort Zee, de opvoeding van haar vier dochters, het product van drie verschillende vaders, compleet verkwanselt. Antonia, haar jongste dochter, sleept haar opmerkelijke kinderjaren met zich mee. Zij komt er gaandeweg achter wie haar biologische vader eigenlijk was, en moet vervolgens met die opgedane kennis leren leven. Het zal dan weer Antonia's dochter Loekie zijn, die in haar achtergelaten dagboeken ontdekt hoe de vork precies in de steel zit.

 

Veel van de anekdotes die ze net heeft gelezen kende ze al; ze zijn haar vroeger door haar moeder verteld, vaak voor het slapengaan. Ze heeft haar moeder zo vaak over de zomer in Pluto horen vertellen dat ze eender wie kan laten geloven dat ze er zelf bij is geweest, dobberend op het kanaal met haar kont in die grote banden. Ze bladert nog eens terug door de bundels die ze net gelezen heeft. De kinderjaren van haar moeder, eindigend in de desillusie dat het huis van haar lievelingszomer langzaam scheef tegen de wind ging hangen. Loekie verbaast zich erover dat ze al lezend niet één keer kopje-onder is gegaan. Ze denkt te weten hoe dat komt. Ze herkent haar moeder er niet in. Het is de voice-over die niet klopt. Ze is te aanwezig. Bij leven was ze een schim, een zwijger, een kanttekening. Maar op deze dicht op elkaar getypte bladen heeft ze zichzelf een hoofdrol toegemeten.

​

Loekie komt er achter dat haar moeder jaren later nog eens terug naar Pluto is afgereisd, hals-over-kop op de fiets met haar twee kleine kinderen, Loekie en haar broer Rowan. In het dijkhuis, dit keer een krot, zwaar in verval, zou ze proberen haar gedachten en gevoelens weer op een rijtje te krijgen.

Deze roman van Lara Taveirne, Pluto - Aan het einde van de weg rechtdoor, heeft alles in zich om een geweldig boek te zijn - van haar roman 'Kerkhofblommenstraat' heb ik enorm genoten - maar het evenwicht is dit keer een beetje zoek. Taveirne schuift naar mijn mening het verhaal zelf iets teveel aan de kant om zich te verliezen in details en beschrijvingen: welke kleur, welke geur, hoe warm of koud, welke handelingen verrichten de personages... Pluto - Aan het einde van de weg rechtdoor is daardoor een erg zinnenprikkelend, maar tegelijk ook een traag boek. Voor mij mocht de hoeveelheid bijvoeglijke naamwoorden gerust worden ingeruild voor wat meer bedenkingen omtrent de relaties tussen de verschillende personages. Heel veel mooie zinnen dus, maar tegelijk toch ook iets te weinig diepgang.

**

Taveirne, L. (2021), Pluto - Aan het einde van de weg rechtdoor, uitgeverij Prometheus, Amsterdam

Dit huis is honderd jaar, zegt de huisbazin, die volgens mij minstens tachtig is. Allemaal van voor mijn tijd. Dit is mijn tijd. Ze woont beneden, ik moet haar elke maand contant betalen, dat noteert ze in een schrift, turend naar het puntje van haar pen, terwijl ik naar haar handen zit te kijken, naar de landkaart van aders en donkere vlekken die rivieren en dorpen kunnen voorstellen. Ze woont volgens mij al haar hele leven in dit huis van haar. Ze bladderen samen af. Ik ben de enige die op de tweede verdieping woont. Er is nog een zolder boven, maar de deur die daarheen moet leiden zit altijd op slot. Er staat een lelijke commode op de overloop tegen een plaat triplex aan. Helemaal bedacht en gemaakt, die commode. Toen ik hier kwam, stond er al een bed in mijn kamer en een oud bureau met vlekken in het blad en met twee laatjes waarin verdroogde elastiekjes zaten en een verscheurd fotootje.

 

De kunststudente Lara, die een kamer huurt bij de bejaarde Ada, is op zoek naar moderne, artistieke concepten om een eventuele expositie aan op te hangen. Het fotootje van een meisje, dat ze vond in een lade van het bureau op haar kamer, besluit ze met Photoshop wat aan te passen. Lara maakt van het meisje een vrouw van ongeveer vijftig. Wanneer ze het resultaat aan haar huisbazin toont, herkent Ada er meteen haar eigen dochter in die ze al twintig jaar niet meer heeft gezien. Alma woont sinds 1980 in een commune, waar ze zich voorbereidt op het einde der tijden, dat zal aanbreken zodra 1999 overgaat in het jaar 2000. In brieven heeft ze haar moeder destijds duidelijk gemaakt dat zij haar niet meer wenst te zien, omdat Ada toch niets zou begrijpen van wat haar dochter drijft.

​

Ada werd midden in de nacht wakker op de bank, met pijnscheuten in haar benen. Ze wist eerst niet waar ze was, maar langzaam kregen haar meubels in het licht van de buitenlantaarn hun vertrouwdheid terug. Dit was haar kamer. Dit was haar versleten lichaam dat overeind moest komen. Ze trok haar onwillige rug wat rechter en zocht tastend naar haar bril, naar haar evenwicht, naar het knopje van de luchter, die ongenadig haar verwarde haren toonde, geplet op het achterhoofd. Alma was hier geweest, nee, het was Alma niet, het was het meisje van boven, maar waarom had ze op Alma geleken, nee, ze had niet op Alma geleken, hoe had ze op Alma kunnen lijken, Alma moest al vijftig zijn. Op de salontafel lag een foto van Alma. Onmiskenbaar Alma. Dit was Alma zoals Alma er nu uit moest zien. Misschien had het meisje van boven die op de salontafel gelegd. Maar dan kende ze Alma. Waar zou ze Alma van kennen?

​

In Alles Nieuw, een vlot leesbaar, dun boekje mét illustraties - ik zou het eventueel nog kunnen aanbevelen aan leerlingen ouder dan zestien - vermengt Joke Van Leeuwen vlotjes de twee evenwaardige verhalen van beide protagonisten, de kunststudente en de oude vrouw. Af en toe worden kleine momentjes uit het verhaal dan ook twee keer beschreven, telkens bekeken door de ogen van het andere personage. Lara leert een student kennen met wie ze een soort losse relatie begint en gaat regelmatig op bezoek bij een voormalige klasgenoot die in de psychiatrie is beland en daar zijn dagen slijt met het maken van bizarre tekeningen. Ada herleest de oude brieven van haar verloren dochter, mijmert over het verlies van haar man en diens zoon, maar kan rekenen op de hulp van een trouwe vriend, Reinier. Dan zijn er nog de aantrekkelijk stoffige zolder en de dichtgetimmerde kamerdeur, waarachter zich een wereld moet bevinden die jarenlang onaangeroerd is gebleven.

Een heleboel cliffhangers dus, die allemaal om een ontknoping schreeuwen en waaraan de nieuwsgierige lezer zijn hart kan ophalen. En dan moet het nieuwe millennium nog beginnen!

***

Van Leeuwen, J. (2008), Alles Nieuw, Em. Querido's uitgeverij, Amsterdam

Henno Gui bevond zich met Premierfait aan de rand van Draguan voorbij de eerste bochten in de bosweg die hem de vorige dag naar het stadje hadden gebracht. Hij zag voor het eerst de omgeving van de stad badend in het zonlicht. Er stonden hoge naaldbomen als een haag van wachters langs de weg. Dit woud, dat nu bedekt was met een dikke laag sneeuw, werd Cavalière genoemd. In het koude zonlicht schitterden de duizenden pailletten van de in ijs gehulde takken hem tegemoet. Een lichtende schrijn die het vertrek van Henno Gui leek toe te juichen. Maar de priester trapte daar niet in. Hij kende de keerzijde ervan: als je te lang van het schouwspel bleef genieten, bleef je zitten met een brandend gevoel op je netvlies van de felle zonneschijn. De twee mannen kwamen langs de sporen van het gevecht met scharensliep Grosparmi en het Mariabeeldje dat Henno Gui snel met sneeuw in elkaar had gezet. 'In de lente valt het weer uit elkaar,' was alles wat hij zei. Verder bleef hij onbewogen, diep in gedachten verzonken als een rups die zich een schuilplaats spint. Hij wierp slechts een blik op het struikgewas telkens als hij het gekraak of het klapwieken van vleugels hoorde. Zo reden ze een paar minuten in stilte en heel langzaam verder.

​

Het jaar 1283. Bij de stuw van Clergues spoelen via de rivier de Montayou de afgehakte ledematen aan van een man en twee kinderen. De lichaamsdelen worden ontdekt door twee meisjes. Jaren later wordt hierover een onderzoek geopend. Door de lichaamsdelen wordt een afgelegen dorpje herontdekt dat jarenlang vergeten werd in de kerkelijke boekhouding. De jonge, bezielde priester Henno Gui trekt, samen met zijn twee assistenten, op onderzoek uit. Hij treft een verwilderde gemeenschap aan en hoopt de dorpelingen terug te brengen naar het geloof en de kerk. Intussen wordt wat verderop bisschop Haquin vermoord door een geheimzinnige reiziger. Vicaris Chuquet trekt met de stoffelijke resten richting Parijs om uit te zoeken waar het lichaam begraven dient te worden. Rond hetzelfde ogenblik krijgt een jonge soldaat, Gilbert de Lorris, de opdracht een misdadiger te gaan ophalen bij het kasteel van Morvilliers en hem naar Rome over te brengen. Al deze verhaallijnen lopen aanvankelijk nog door elkaar heen, maar zijn uiteraard op een of andere manier met elkaar verweven. De ontknoping ervan blijkt even onvoorspelbaar als geniaal.

​

De in lompen gehulde abt van de Broeders van de Drempel kwam moeizaam overeind. Hij droeg een smerig en stoffig overkleed. Zijn haar was lang en zijn achterste, zijn neus en zijn nagels waren zwart als roet. Een bewaker maakte hem los door zijn keten met een moker kapot te slaan. Daarna kleedden de mannen van Fabre hem uit in het park, midden in de sneeuw. De mannen gooiden ijskoud water over zijn rug en gaven hem een borstel van paardenhaar. Vervolgens werd hij gekleed in een stevige pij en een haren boetekleed. Ook werd hij oppervlakkig geschoren. Hij kreeg weer enigszins het aanzien van een geestelijke, wat beter paste bij de rang van abt die hij officieel nog had. Aymard had een harde blik in zijn ogen. Tot tweemaal toe spuugde hij zijn bewakers in het gezicht en duwde hen ruw opzij. Even later ging hij het kasteel binnen waar zijn moeder al op hem wachtte, gezet bij een brandend haardvuur in een met borduurwerk versierde fauteuil.

​

Op de rommelmarkt kocht ik dit boek voor één euro. Het zag er nog uit als nieuw en de cover vond ik behoorlijk aantrekkelijk. Ook de korte inhoud op de achterflap leek me wel interessant. Die euro leek mij dus het gokje wel waard. Nu ik dit boek één week later uit heb, weet ik dat het een goede gok was. Dit soort mystieke verhalen over middeleeuwse manuscripten, verborgen in abdijen en kastelen, met geheimen die de religieuze wereld op z'n kop zouden kunnen zetten... Toegegeven: dat genre heeft z'n tijd gehad. Na de publicatie van De Da Vinci Code van Dan Brown buitelden schrijvers jarenlang over elkaar heen om met hun schrijfsels zo snel mogelijk de uitgeverijen te bereiken. Dat gebeurde zo ongeveer na aanvang van het nieuwe millennium, rond het jaar 2003. Ook deze debuutroman van Romain Sardou, de zoon van Franse zanger Michel Sardou, kan zeer duidelijk binnen het genre van historisch-literaire thrillers worden ondergebracht. Geen probleem, zelf las ik dat genre destijds zeer graag en nu herinner ik me ook weer waarom.

​

Vergeef ons onze schulden is een razend interessant, goed geschreven boek en ik ben blij dat het mij in handen is gevallen. Vandaag blijkt het niet zomaar vlot te verkrijgen en ook het vervolg uit 2008 zal heel wat online zoekwerk vergen, maar dat heb ik er graag voor over.

​

****

Sardou, R. (2004), Vergeef ons onze schulden, uitgeverij Luitingh - Sijthoff bv, Amsterdam

Harris, R. (2014), De officier, uitgeverij Cargo / De Bezige Bij, Amsterdam

Ik geef Louis de envelop die in geval van mijn dood an de president moet worden overhandigd. Als hij leest wat erop staat, trekt hij een gezicht; ik denk dat hij het melodramatisch vindt, van het niveau dat je eerder verwacht in het motto van een thriller die zich op een trein afspeelt. Een jaar geleden had ik er net zo over gedacht. Nu heb ik aan den lijve ondervonden dat thrillers soms meer waarheden bevatten dan het hele sociaal realisme van monsieur Zola.

Ik zeg: 'Toe maar.' Ik steek een sigaret op en let op zijn gelaatsuitdrukking als hij de brief uit de envelop haalt. Hij leest de eerste alinea hardop. Zijn stem valt stil. Hij kijkt me met een gefronst voorhoofd aan. Ik zeg: 'Je kunt nog terug, als je hier niet bij betrokken wilt raken. Dat zou ik je absoluut niet kwalijk nemen. Ik waarschuw je: als je nu verder leest, zit je in hetzelfde schuitje als ik.'

'Nu maak je het wel erg onweerstaanbaar.' Hij leest verder, maar nu stil, zijn ogen bewegen snel langs de regels. Als hij klaar is, blaast hij met bolle wangen een zucht uit, leunt achterover in zijn stoel en sluit zijn ogen. 'Hoeveel exemplaren zijn er van deze brief?'  

​

Op een ijskoude dag in januari 1895 wordt de Joods-Franse officier Alfred Dreyfus voor het oog van een woedende menigte van zijn zwaard en rang ontdaan en veroordeeld tot levenslange opsluiting op Duivelseiland. Dreyfus is schuldig bevonden aan spionage voor de Duitse aartsvijand. Een van de toeschouwers is Georges Picquart, officier van de Franse geheime dienst. De slimme en vindingrijke Picquart krijgt de opdracht om een geheim onderzoek te leiden naar de Dreyfus-affaire. Enkele maanden later ontdekt hij dat de werkelijke spion nog steeds in het Franse leger actief is en hij zet een listige operatie in werking om hem in de val te lokken. Het resultaat van de operatie is echter vele malen schokkender dan verwacht: een spoor van corruptie en leugens leidt tot in de hoogste regionen van het Franse leger en de regering.

​

Het verhoor duurt de hele dag. Steeds opnieuw dezelfde vragen, met de bedoeling me op een leugen te betrappen. Die techniek is mij bekend; De Pellieux voert haar meedogenloos uit. Aan het eind van de middagsessie kijkt hij op zijn antieke zilveren zakhorloge en zegt: 'We gaan morgenochtend verder. In de tussentijd wordt u, kolonel, niet geacht met wie dan ook te communiceren, en zich geen moment aan het toezicht van de officieren te onttrekken.' 

Ik sta op en salueer. Buiten valt de avond. In de wachtkamer schuift Mercier-Milon het gordijn opzij en kijkt omlaag naar de meute verslaggevers op de Place Vendôme. Hij zegt: 'We kunnen maar beter proberen via een andere uitgang weg te komen.' We gaan naar de kelder en lopen door een verlaten keuken naar een achterdeur die op een binnenplaats uitkomt. Het is gaan regenen? In het halfduister lijken de afvalhopen te bewegen en ritselen alsof het levende wezens zijn, en als we erlangs lopen zie ik de natte bruine ruggen van ratten over het rottende voedsel glinsteren. Mercier-Milon vindt een poort in de muur die toegang geeft tot de tuin achter het ministerie van Justitie.

​

Robert Harris schreef deze boeiende roman bij elkaar, De Officier, gebaseerd op ware feiten. Het onderzoek dat hieraan te pas moet zijn gekomen, heeft hij duidelijk heel grondig gevoerd. Het resultaat van zijn opzoekwerk is een vlot lezende roman waarin alle feiten helder en duidelijk uit de doeken worden gedaan. 

Als lezer kan je niet anders dan intens meevoelen met Picquart, die dan weer aan de ene kant van het onderzoek staat - die van de speurders - en dan weer aan de andere kant - die van mensen die teveel weten en maar beter hun mond kunnen houden. Deze politieke thriller laat zich uiteraard wat moeilijker lezen dan een verhaal dat zeer eenduidig en rechtlijnig is. In De Officier zitten echter meerdere kronkels die de lezer ertoe dwingen om er het hoofd wel goed bij te houden.

Al bij al een boeiend verhaal, dat mooi verduidelijkt hoe de legendarische 'Dreyfus'-affaire precies in elkaar zat.

​

****

bottom of page